Bedrijfseconomie in Balans 9e ed
- Domein F2 deel 1 - Hoofdstuk 25 t/m 28
oefentoetsen & antwoorden
9e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Voorraadbeheer (lifo, fifo, vvp)
Materialen en grondstoffen; arbeidsuurtarief en factuurtarief
Afschrijvingskosten
Transferpricing
Omzetbelasting
Variabele kosten en constante kosten
Break-even analyse en dekkingsbijdrage
Examendomein F2 Domein F2 is een vrij uitgebreid domein met diverse gecompliceerde berekeningen. Daarom is besloten twee deeltoetsen te maken voor dit domein.
Toets Bedrijfseconomie
Bedrijfseconomie in Balans 9e ed
Online maken
Toets afdrukken
Eindantwoord Variabele kosten zijn afhankelijk van de productie en/of afzet. Wanneer productie stijgt en verkopen stijgen, zullen de variabele kosten ook toenemen. Een voorbeeld van variabele kosten zijn de verpakkings- en verzendkosten van een webshop. Deze zullen toenemen naarmate de verkopen stijgen. Constante kosten zijn niet afhankelijk van de productie en/of afzet. Een stijgende productie of een toename van verkopen zal geen effect hebben op de hoogte van de constante kosten. Een voorbeeld van een constante kostenpost is de huur van een winkelpand. De hoogte van de huur is niet afhankelijk van het aantal verkopen. LET OP! Een fout antwoord dat vaak wordt gegeven is dat constante kosten altijd hetzelfde blijven. Dit is niet correct! Constante kosten kunnen veranderen door prijsstijgingen of door een uitbreiding van de capaciteit. Zo kunnen huurkosten stijgen door een jaarlijkse verhoging of door een extra pand te huren. EindantwoordAfschrijvingskosten zijn de boekhoudkundige verwerking van waardedaling van vaste activa, daar deze waardedaling ook leidt tot een daling van het eigen vermogen. Wanneer vaste activa daalt in waarde, bijvoorbeeld machines of bedrijfswagens die een jaar zijn gebruikt, daalt de waarde van het eigen vermogen van de onderneming. Deze waardedaling mag als kosten worden geboekt, waardoor een fiscaal voordeel ontstaat. De afschrijvingskosten zorgen er namelijk voor dat de winst afneemt, waardoor er minder winstbelasting betaald hoeft te worden. Let op dat afschrijvingskosten niet tot uitgaven leiden! Deze kosten hoeven uiteraard aan niemand betaald te worden. Eindantwoord De dekkingsbijdrage kan vanuit twee perspectieven worden bekeken. Ten eerste is er de dekkingsbijdrage per product.Dit is het verschil tussen de verkoopprijs (P) van een product en de variabele kosten per product (v), bestaande uit de inkoopprijs + de overige variabele kosten per product. In formulevorm: (P – v).Van elk product dat wordt verkocht blijft de dekkingsbijdrage over om de constante kosten mee te dekken. Een ander woord voor dekkingsbijdrage is contributiemarge. Dit tweede begrip is letterlijk vertaald vanuit het Engels (contribution margin). Ten tweede kan de dekkingsbijdrage worden bekeken vanuit het perspectief van de totale financiën van een onderneming. In dit geval is de totale dekkingsbijdrage het verschil tussen de omzet en de totale variabele kosten, zijnde de inkoopwaarde van de omzet (IWO) + alle overige variabele kosten. Wanneer de totale dekking > constante kosten is er sprake van een positief resultaat. Eindantwoord Productieve uren zijn de uren die een opdrachtgever/bedrijf kan doorberekenen aan zijn klant. Deze productieve uren kunnen afwijken van het totaal aantal uren dat de opdrachtgever (of zijn personeel) bezig is met de uit te voeren opdracht. De productieve uren bepalen daarom het arbeidsuurtarief dat gefactureerd zal worden door de opdrachtgever aan de klant. EindantwoordEen transferprijs is de prijs die verschillende business units binnen een concern aan elkaar doorberekenen. Een concern is een moederorganisatie die bestaat uit meerdere dochterbedrijven (business units). Elk dochterbedrijf is een bedrijf op zich met een winstdoelstelling. Alle winsten samen vormen de winst voor het moederbedrijf oftewel het gehele concern. Stel dat een moederbedrijf bestaat uit dochter A en dochter B. Voor het moederbedrijf maakt het in principe niet uit in welk dochterbedrijf de meeste winst wordt gemaakt. Maar dochterbedrijf A en B zullen ieder voor zich maximale winst nastreven. Nu zou het kunnen dat dochterbedrijf A en B ook aan elkaar leveren. In dat geval wordt de prijs die wordt gehanteerd transferprijs genoemd, zijnde de prijs die twee dochterbedrijven aan elkaar berekenen binnen het concern. Deze prijs kan op verschillende manieren tot stand komen:Door onderhandeling tussen dochterbedrijf A en BDoordat alleen de kostprijs wordt doorberekend, eventueel met een kleine winsttoeslag. De marktprijs (dus de prijs die alle bedrijven betalen) wordt gehanteerd. Het moederbedrijf kan ervoor kiezen zich wel of niet te bemoeien met het tot stand komen van de transferprijs. Er is één geval waarbij het moederbedrijf financieel voordeel kan halen bij transferpricing, namelijk wanneer het een internationaal concern betreft en dochterbedrijf A en B zich in verschillende landen bevinden met verschillende winsttarieven. Het moederbedrijf zal er dan op aansturen om de transferprijs zo op te stellen, dat de meeste winst wordt gemaakt door het dochterbedrijf in het land met het laagste winsttarief. Op die manier blijft er voor het moederbedrijf uiteindelijk meer winst na belasting over. Overigens is dit een kwestie waar de internationale politiek zich de laatste jaren erg mee bemoeit, ook in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Wanneer een bedrijf veel financiële voordelen behaalt door transferpricing kan dit imagoschade opleveren. Bepaalde landen lopen dan namelijk flink wat belastinginkomsten mis, waar de maatschappij in zijn geheel nadeel van ondervindt. Op dit moment wordt aangegeven dat de meest eerlijke manier van transferpricing is wanneer de marktprijs wordt gehanteerd en wanneer de belasting dus betaald wordt in het land waar ook de inkomsten zijn behaald. WerkwijzeDe constante kosten zijn niet gegeven, maar deze kun je wel berekenen. Let op dat de toename van de productie niet leidt tot een toename van de constante kosten. Een verdubbeling van de productie zal wel leiden tot een verdubbeling van de totale variabele kosten. De totale kosten bestaan uit de totale variabele kosten (V) en de totale constante kosten (C). EindantwoordBij een productie van 20.000 eenheden zijn de totale variabele kosten 20.000 x €1,50 = €30.000De constante kosten zijn de totale kosten minus de variabele kosten, oftewel €60.000 - €30.000 = €30.000 Wanneer de productie verdubbelt van 20.000 eenheden naar 40.000 eenheden, zullen de variabele kosten ook verdubbelen, echter de constante kosten veranderen niet. Totale kosten = 40.000 x €1,50 + €30.000 = €90.000 Werkwijze a)De jaarlijkse afschrijving bereken je met de volgende formule:(Aanschafwaarde – restwaarde) / gebruiksduurDe aanschafwaarde bestaat uit de aanschafprijs + installatiekosten.De restwaarde dient altijd te worden verminderd met eventuele sloopkosten. Let op dat bij het bereken van kosten, omzet en winst nooit rekening wordt gehouden met btw. Eindantwoord a) Aanschafwaarde = €45.980/121*100 = €38.000€38.000 + €10.000 = €48.000Restwaarde = €8.000 - €2.000 = €6.000 Jaarlijkse afschrijving = (48.000 – 6.000) / 6 = €7.000 Eindantwoord b)De maandelijkse afschrijving is €7.000 / 12 = € 583,33De machine is op 1 januari 2026 31 maanden in gebruik geweest. €48.000 – (31 x 583,33) = €29.916,77 Of 🡪 €48.000 – (2712 x 7.000) = €29.916,67De 10 cent verschil zit hem in de tussentijdse afronding bij manier 1. Werkwijze c)Het gemiddeld geïnvesteerd vermogen (GGV) wordt berekend met de volgende formule: $GGV = \frac{aanschafwaarde + restwaarde}{2}$Let op dat je deze vraag wiskundig moet oplossen. Stel een wiskundige vergelijking op met als uitkomst de totale constante kosten.Zet in de formule de aanschafwaarde als onbekende variabele A neer. Eindantwoord c)De wiskundige vergelijking wordt als volgt:70.000 = 0,05A + 0,06$\frac{A+20.000}{2}$+ 12.000 Deze vergelijking ga je wiskundig oplossen:70.000 = 0,05A + (0,06 x 0,5A) + (0,06 x 10.000) + 12.00070.000 = 0,05A + 0,03A + 600 + 12.00057.400 = 0,08AA = €717.500 De maximale aanschafwaarde van machine B is dus €717.500,-. Werkwijze a)Let op dat de aannemer alleen de productieve uren kan doorberekenen aan de klant. Dit zijn de uren die de bouwvakkers bij de klant aanwezig zijn. Het arbeidsuurtarief bereken je door de totale loonkosten te delen door het aantal productieve uren. Eindantwoord a)Totale loonkosten = 60 arbeidsuren x €38 = €2.280Aantal productieve uren = 2 bouwvakkers x 3 dagen x 8 uur = 48 uurArbeidsuurtarief = €47,50 Werkwijze b)De kostprijs bestaat uit de loonkosten en de materiaalkosten.Houd er rekening mee dat een offerteprijs altijd inclusief btw is. Eindantwoord b)Loonkosten €2.280 (48 uur x €47,50)Materiaalkosten €2.400 +Kostprijs €4.680Winstopslag 40% €1.872 + (4.680 x 0,4)Prijs exclusief btw €6.552Btw 21% €1.375,92 + (6.552 x 0,21)Offerteprijs €7.927,92 Eindantwoord a)Wanneer een klant meerdere maaltijden bestelt, kunnen de constante kosten over meer maaltijden worden verdeeld. Hierdoor daalt de kostprijs per maaltijd en kan de verkoopprijs ook dalen. Je kunt ook zeggen dat alle maaltijden tegelijkertijd worden bezorgd. Wanneer een klant meerdere maaltijden besteld, kunnen de bezorgkosten over meer maaltijden worden verdeeld. Hierdoor dalen de bezorgkosten per maaltijd bij die klant en kan de verkoopprijs ook dalen. Werkwijze b)De break-even afzet bereken je door de totale constante kosten te delen door de dekkingsbijdrage. De dekkingsbijdrage is de verkoopprijs – de variabele kosten per maaltijd.In formule: Break-even afzet = C / (P – v) Let op dat je de break-even afzet altijd omhoog moet afronden! Eindantwoord b)Constante kosten (C) = 12.000 + 6.600 + 3.200 = €21.800Dekkingsbijdrage per maaltijd = 6 – (1,40 + 0,34) = €4,26 Break even afzet = 21.800 / 4,26 = 5.117,37 🡪 5.118 maaltijden Werkwijze a) Let op dat dierenzaak Denfi de LIFO-methode hanteert. Dit betekent dat de laatst ingekochte voorraad als eerste verkocht wordt. Maak niet de fout dat je de voorraad die is ingekocht op 30 september gaat gebruiken bij de verkoop van 10 september. Dit is in de praktijk uiteraard onmogelijk. Op 10 september was die voorraad nog niet aanwezig in de winkel! Let op dat je begint met de verkoop van 10 september en niet met de verkoop van 25 september. Ook dat is in de praktijk uiteraard onmogelijk. De opdracht moet wel chronologisch worden afgewerkt. Eindantwoord a) Van de 1.300 artikelen die worden verkocht op 10 september, worden de 1.000 artikelen uitgegeven die zijn ingekocht op 5 september en 300 artikelen komen uit de voorraad van augustus. Van de 2.500 artikelen die worden verkocht op 25 september, worden de 500 artikelen uitgegeven die zijn ingekocht op 22 september, de 1.000 artikelen die zijn ingekocht op 20 september en er worden nog 1.000 artikelen uit de voorraad van augustus genomen. De voorraad aan het einde van de maand september bestaat dan uit:Overgebleven voorraad augustus = 1100 x €2,60 = 2.860 euro Ingekocht 30 sept: 1000 x €2,86 = 2.860 Totaal: 5.720 euroEindantwoord b)Door de toenemende inkoopprijzen zou de IWO bij fifo lager zijn, waardoor de brutowinst hoger zou zijn. Eindantwoord c)Btw verkopen = (1300 x 5,50) + (2500 x 5,75) x 0,09 = €1.937,25 Dit bedrag moet worden afgedragen aan de Belastingdienst.Btw inkopen = (1000 x 2,75) + (1000 x 2,80) + (500 x 2,85) + (1000 x 2,86) x 0,09 = €885,15Dit bedrag mag worden teruggevorderd van de Belastingdienst, maar gaan we verrekenen met het af te dragen bedrag. Per saldo moet dan worden betaald aan de Belastingdienst: €1.052,10Eindantwoord d) (18.000 + 2.000) – (5.000 – 1.000) / 8 = €2.000 per jaar = €166,67 per maand Zie werkwijze a) bij vraag 7 voor uitleg m.b.t. de berekening!Eindantwoord e)Grondstoffen zijn terug te vinden in het eindproduct, hulpstoffen niet. Werkwijze f)Let op dat de 5,5 kg grondstof die in een zak dierenvoeding zit, de netto grondstof is. Het is echter niet de netto grondstof, maar de bruto grondstof die moet worden ingekocht. Bruto grondstof = netto grondstof + afvalAfval is onvermijdelijk verlies in het productieproces en moet altijd worden meegenomen in de berekening van de kostprijs. Afval dat verkocht kan worden leidt tot een vermindering van de kostprijs. Eindantwoord f)Grondstof: €1,80 x 6 kg = € 10,80 Hulpstof: €0,17 x 15 liter = €2,55Opbrengst afval: €1 x 0,5 kg = € 0,50 Vervaardigingsprijs = €10,80 + €2,55 – €0,50 = €12,85 Werkwijze a)Bereken de variabele kosten per stuk door de toename in totale kosten te delen door de toename in afzet/productie. In de grafiek kun je zien dat een toename van 2.000 arbeidsuren (van 7.500 uur naar 9.500 uur) leidt tot een toename van €60.000 in totale kosten. Deze toename wordt uiteraard alleen veroorzaakt door variabele kosten, want de constante kosten zijn niet afhankelijk van het aantal arbeidsuren. Eindantwoord a)€60.000 / 2.000 uur = €30 per uurUiteraard had ook een ander punt in de grafiek gekozen kunnen worden met dezelfde uitkomst. Werkwijze b)Normaal gesproken kunnen de constante kosten worden afgelezen op de y-as, namelijk op het punt waar de totale kosten lijn (TK) begint. Bij deze grafiek is dat helaas niet mogelijk. De vraag impliceerde dit al, want er staat duidelijk ‘bereken’ de constante kosten. Aflezen mag dan ook niet. Dat mag wel als er staat ‘bepaal’ de constante kosten (CE tip!). De constante kosten kunnen worden bereken met behulp van het antwoord van vraag a). Constante kosten = totale kosten – variabele kosten. Eindantwoord b)Bij 7.500 arbeidsuren zijn de totale kosten €310.000.De variabele kosten bedragen €30 per uur (zie vraag a). 310.000 – (7.500 x 30) = € 85.000Werkwijze c) De dekkingsbijdrage = verkoopprijs – variabele kosten per stuk. De formule voor de break-even afzet (BEA): BEA= constante kosten / dekkingsbijdrageDe constante kosten zijn berekend bij vraag b)De verkoopprijs kun je berekenen door de verwachte omzet te delen door de verwachte afzet. Eindantwoord c)Verkoopprijs per uur = 450.000 / 9.000 = €50Dekkingsbijdrage = €50 – €30 = €20BEA = 85.000 / 20 = 4.250 uurBEO = 4.250 x 50 = € 212.500Gewenste omzet = €212.500 * 1,5 = €318.750Conclusie: 450.000 > 318.750, dus ze voldoen aan de voorwaarde. Eindantwoord a) De interestkosten zijn niet afhankelijk van de afzet of omzet. Werkwijze b)De break-even afzet van kwartaal 1 bereken je door de constante kosten (C) te delen door de dekkingsbijdrage (P – v). De werkelijke afzet van kwartaal 1 bereken je door de omzet te delen door de verkoopprijs. Eindantwoord b) Constante kosten = 3.600 + 650 + 450 + 2.980 = €7.680 Dekkingsbijdrage = (P – v) = 4,80 – (2,00 + 0,40) = €2,40 Break even afzet = 7.680 / 2,40 = 3.200 flessen olijfolie. Werkelijke afzet eerste kwartaal = €14.400 / €4,80 = 3.000 flessen olijfolie. Conclusie: Er hadden dus 200 flessen olijfolie meer verkocht moeten worden om break-even te spelen. Eindantwoord a)Bij een toename van de afzet van 100 naar 200 stuks stijgen de totale kosten van €225.000 (100 x 2.250) naar €270.000 (200 x 1.350).Deze stijging betreft alleen variabele kosten, want constante kosten veranderen niet bij een verandering van de afzet. Dus variabele kosten per stuk: (270.000 - 225.000) / (200 – 100) = €450Er kunnen ook twee andere punten in de grafiek worden gekozen om op hetzelfde antwoord uit te komen. Eindantwoord b)De vennootschapsbelasting in België is hoger dan in Zwitserland. Daarom is het gunstiger voor Schavuyt om de winst zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in Zwitserland. Bij een zo laag mogelijke transfer price zal de winst voor Motormuis in België minimaal zijn en voor Das Boot in Zwitserland maximaal.Werkwijze c)Lees de principeafspraken rondom het vaststellen van de transfer price goed door. Eindantwoord c)Omzet bij uitsluitend levering aan externen: 900 motoren x €740 = €666.000. Bij levering aan Das Boot moet deze omzet minimaal gehaald worden: de kosten blijven immers gelijk. Omzet bij externe levering = (900 – 180) x €755 = €543.600Transfer price = (€666.000 – €543.600) / 180 = €680 Werkwijze d)Gebruik bij deze berekening de transfer price van €680, zoals berekend bij c). Bereken eerst het resultaat vóór belasting voor beide divisies (dochterondernemingen). Bereken daarna per divisie (dochteronderneming) het resultaat na belasting. Kijk goed naar het belastingtarief dat elke divisie moet betalen in het desbetreffende land. De resultaten van de dochteronderneming vormen gezamenlijk het resultaat van de moederonderneming. Eindantwoord d)Resultaat dochternonderneming Motormuis: 666.000 – (900 x 450) – 180.000 = €81.000Na belasting: €81.000 x (1 – 0,25) = €60.750 Resultaat dochteronderneming Das Boot: 180 x (€3.450 – €680 – €700) – €270.000 = €102.600 Na belasting: €102.600 x (1 – 0,14) = €88.236 Totaalresultaat moederonderneming Schavuyt: €60.750 + €88.236 = €148.986 voordelig
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.