Overheidsingrijpen: indirecte belastingen (btw en accijnzen)
Verandering van marktsurplus door overheidsingrijpen
Octrooien en patenten
Toezichthouders
Examendomein D
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
Online maken
Toets afdrukken
Collectieve producten zijn goederen of diensten die niet individueel doorberekend kunnen worden in een prijs per individuele gebruiker. Voorbeelden zijn: dijkonderhoud, politie, straatverlichting. Quasi-collectieve producten zijn goederen of diensten die in principe wel individueel doorberekend zouden kunnen worden in een prijs per individuele gebruiker, maar waarbij de Nederlandse overheid dit geen gewenste situatie vindt. Dit kan zijn doordat deze goederen of diensten van grote maatschappelijke waarde zijn of doordat de overheid vindt dat deze producten/diensten voor iedereen (ongeacht de hoogte van het inkomen) toegankelijk moeten zijn. Voorbeelden zijn: onderwijs en zorg. Individuele producten zijn goederen of diensten die individueel doorberekend kunnen worden in een prijs per individuele gebruiker. Deze worden door de markt geleverd aan de consument. Voorbeelden: alle producten die je in de winkel koopt. Externe effecten zijn positieve of negatieve effecten op de maatschappij in zijn geheel bij de productie dan wel de consumptie van een product. Deze externe effecten worden niet doorberekend in de verkoopprijs van het product. In het geval van negatieve externe effecten ontstaan er maatschappelijke kosten. Deze maatschappelijke kosten zijn niet altijd direct in een geldwaarde uit te drukken, maar ze drukken wel op de totale kosten voor de maatschappij in zijn geheel. Voorbeelden van negatieve externe effecten en bijbehorende maatschappelijke kosten zijn:Een negatief extern effect van autorijden is de bijkomende luchtvervuiling. Dit schaadt de gezondheid van mensen, waardoor de maatschappelijke zorgkosten oplopen. Een negatief extern effect van voetbalwedstrijden is het geweld, de vernielingen en het bijkomende onveilige gevoel van mensen. Hiervoor moet extra politie worden ingezet en de maatschappelijke kosten voor deze inzet komen terecht bij de belastingbetaler. Er zijn diverse producten en diensten die in een vrije markt niet (of te weinig) aangeboden zouden worden, omdat er eigenlijk geen winst mee te behalen valt. Denk hierbij aan publieke diensten zoals politie, brandweer of onderhoud van de dijken. De Nederlandse overheid vindt dat deze producten en diensten een zwaarwegend maatschappelijk belang hebben. Daarom biedt de overheid bepaalde diensten zelf aan (collectieve goederen). Soms worden dergelijke producten bekostigd door de overheid (zoals onderwijs). Productie en consumptie van bepaalde goederen kunnen schadelijke neveneffecten hebben. In een vrije markt zouden de maatschappelijke kosten van deze negatieve externe effecten niet worden doorberekend in de prijs van het product. De Nederlandse overheid zorgt ervoor dat deze maatschappelijke kosten wel worden verhaald op de producent en/of gebruiker van deze schadelijke producten. De vrije markt kan leiden tot een te scheve inkomensverdeling, waarbij bepaalde partijen enorm rijk zouden worden en andere partijen zeer arm. De overheid vindt dit politiek onaanvaardbaar en neemt daarom stappen om ervoor te zorgen dat iedereen een gegarandeerd minimuminkomen heeft. Op een vrije markt zou het zo kunnen zijn dat één aanbieder (of een kleine groep aanbieders) te veel macht krijgt, waardoor consumenten enorm benadeeld of zelfs afhankelijk zouden kunnen worden van één aanbieder of één product. Ook dit vindt de overheid politiek onaanvaardbaar, waardoor er regels en wetten zijn opgesteld die deze onwenselijke situatie moeten voorkomen. ACM: Autoriteit Consument en MarktHoudt toezicht op eerlijke concurrentie tussen bedrijven ter bescherming van de consument. Zo kijken zij of de Mededingingswet goed wordt gevolgd, er geen sprake is van kartelvorming en of één aanbieder nooit te veel marktmacht krijgt. AFM: Autoriteit Financiële Markt Houdt toezicht op de informatieverstrekking en gedrag op financiële markten, zodat iedereen zich aan de wet en de regels houdt en er geen onjuist of onvolledige informatie wordt verstrekt door partijen. DNB: De Nederlandsche BankHoudt toezicht op alle commerciële banken, zodat het beleid van de ECB (Europese Centrale Bank) wordt gevolgd in Nederland. a)Een maximale prijs wordt bepaald door de overheid. Aanbieders mogen hun verkoopprijzen dan niet hoger stellen dan deze maximale prijs. Op deze manier beïnvloedt de overheid de marktprijs. b) De totale welvaart is gelijk aan het consumentensurplus en het producentensurplus. De totale welvaart is altijd maximaal in de situatie van marktevenwicht (Qa = Qv). Door een maximumprijs in te stellen kan het zijn dat de marktprijs onder de evenwichtsprijs komt te liggen. Een deel van de totale welvaart zal dan verloren gaan. De totale welvaart komt lager te liggen dan in de situatie van marktevenwicht. c) Bij bepaalde markten of producten vindt de overheid het belangrijker dat deze producten toegankelijk zijn voor een groot deel van de bevolking, dan dat de totale welvaart (consumentensurplus + producentensurplus) maximaal is. Zo ook bij deze markt voor huurwoningen. De overheid vindt het belangrijk dat zo veel mogelijk mensen (ook mensen met een lager inkomen) een woning kunnen betalen. a)Een quotum (meervoud quota of quotums) betekent dat een overheid een maximale hoeveelheid heeft vastgesteld ten aanzien van productie of invoer van een product. Het totale aanbod (Qa) is dan dus gemaximaliseerd. Door de afschaffing van de suikerquota is het aanbod van suiker enorm gestegen. Wanneer het aanbod (Qa) enorm stijgt zal de evenwichtsprijs (Pe) enorm dalen. b)De overheid stelt een minimumprijs meestal in om een groep aanbieders (producenten) te beschermen. Een te lage prijs kan ervoor zorgen dat het bestaansrecht van die aanbieders in gevaar komt. Vaak die je dit bij landbouwproducten, waarbij de overheid dus de boeren beschermt. De minimumprijs zorgt er dus voor dat de aanbieders blijven. Zo blijft ook het product bestaan. Je ziet het ook op de arbeidsmarkt. Een minimumloon garandeert de aanbieders van arbeid (werknemers) een bepaald inkomen. Op deze manier blijven tenminste genoeg mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. c)We hebben al gezien bij de vorige vraag dat de welvaart maximaal is bij de evenwichtsprijs. Bij het instellen van een evenwichtsprijs door de overheid mag de marktprijs niet zakken onder de minimumprijs. Dat betekent dat de evenwichtsprijs vaak niet wordt bereikt. Dus ook door het instellen van een minimumprijs zal de maximale welvaart afnemen. Zonder minimumprijs bestaat echter het gevaar dat het product zal verdwijnen van de markt, doordat er geen aanbieders meer zijn die het product voor een te lage prijs kunnen aanbieden. Om ervoor te zorgen dat het product wel aangeboden blijft worden, stelt de overheid dan een minimumprijs in. a)Accijnzen zijn indirecte belastingen die de overheid heft op bepaalde producten. Door de accijnzen stijgt de consumentenprijs van deze producten. b)De overheid heft accijnzen op producten waarvan zij het gebruik willen afremmen (sigaretten, alcohol, benzine). Meestal omdat het gebruik van deze producten negatieve externe effecten met zich meebrengt en dus ook maatschappelijke kosten (milieuvervuiling, zorgkosten). Door de accijnsheffingen wordt een deel van deze maatschappelijke kosten doorberekend aan de gebruikers van deze producten. a)Er is sprake van een monopolie. De gemeente is de enige aanbieder van standplaatsen. b)In de grafiek is te zien dat de MK-lijn een horizontale lijn is. De marginale kosten (MK) zijn bij elke productieomvang €1. Hieraan kun je zien dat de variabele kosten per stuk bij elke productieomvang gelijk blijven, dus zijn het proportioneel variabele kosten. c)Werkwijze:Gebruik de functies behorende bij de grafiek uit bron 1.Antwoord:Bij een ritprijs van €3,50 hoort een Q van 3,5. (aflezen uit grafiek)Bereken met P = -Q + 73,50 = -Q + 7 Q = 3,5 🡪 350 ritjes. Bereken GTK bij deze hoeveelheid met 1 + (7,7 / Q) GTK = 1 + (7,7 / 3,5) = 3,2 🡪 €3,20Winst = 350 x (3,50 – 3,20) = €105 d)Maximale winst wordt bereikt bij MO = MK. In de grafiek snijden deze punten zich bij Q = 3 🡪 300 ritjes. Rinus had dus 300 ritjes moeten verkopen om de maximale winst te behalen en niet 350 ritjes. e)Werkwijze:Beredeneer TCK vanuit de GTK-functie.Bereken het totaal aantal ritjes op basis van de maximumprijs. Gebruik de P(GO)-functie. Bereken de omzet bij de maximumprijs. Vergelijk deze omzet met de constante kosten (TCK). Antwoord:Uit de GTK-functie valt op te maken dat de constante kosten per rit €7,70 zijn bij een Q van 1. Q is per 100 ritjes, dus dat betekent dat de totale constante kosten €770 euro zijn. Bereken Q bij een prijs van €1,20.P = -Q + 7 1,20 = -Q + 7Q = 5,80 🡪 580 ritjes. TO = P x QTO = 1,20 x 580 = €696Rinus heeft dus gelijk, want de omzet van €696 is te weinig om de constante kosten van €770 te dekken. a)De garantieprijs zal in de meeste gevallen hoger liggen dan de evenwichtsprijs (anders was er geen garantieprijs nodig). Wanneer de marktprijs hoger is dan de evenwichtsprijs, zal het aanbod (Qa) hoger zijn dan de vraag (Qv). Er ontstaat dus een aanbodoverschot. Er wordt meer geproduceerd dan gevraagd. b) Werkwijze:Bedenk dat het quotum vastgesteld zal worden op basis van de gevraagde hoeveelheid, want alleen zo worden overschotten voorkomen. Let op dat hier al de minimumprijs geldt. Let goed op de gestelde eenheden van P en Q in de functies. Antwoord:De gevraagde hoeveelheid (Qv) bij een prijs van €0,20. Qv = −250P + 15.000Qv = -250 x 20 + 15.000 = 10.000 Qv = 10.000 miljoen literHet quotum zal dus worden vastgesteld op 10.000 miljoen liter. Er zijn 20.000 melkveehouders in Nederland (zie bron 2), dus de vastgestelde hoeveelheid per melkveehouder is 10.000.000.000 / 20.000 = 500.000 literc) Grafiek 4Probeer vooral te zien waarom de andere drie grafieken onjuist zijn. Wanneer je dat voor jezelf kan uitleggen, begrijp je de stof ook echt. Grafiek 1 is onjuist, geeft het consumentensurplus weer. Grafiek 2 is onjuist, daar er geen rekening wordt gehouden met de lagere vraag doordat garantieprijs > evenwichtsprijs. Grafiek 3 is onjuist, geeft alleen het extra producentensurplus weer doordat de garantieprijs hoger is dan de evenwichtsprijs, maar geeft niet het totale producentensurplus weer. d) In de situatie vóór het instellen van het productiequotum, golden de minimumprijzen als garantieprijzen voor de melkveehouders. De EU kocht de overschotten op, waardoor de melkveehouders een producentensurplus ontvingen op de overschotten. Na de invoering van het quotum verloren de melkveehouders hun producentensurplus op de overschotten, daar er geen overschotten meer waren. e) Werkwijze e)Bereken eerst de marginale kosten. Bedenk dat de marginale kosten alleen bestaan uit de variabele kosten, want constante kosten zijn niet afhankelijk van de productie. Beredeneer dan welke litermelkprijs veehouder Van de Broek minimaal zou willen krijgen voor zijn melk. Antwoord:MK = €0,08 + €0,05 + €0,02 = €0,15Om dumping te voorkomen moeten de marginale kosten (MK) niet de marginale omzet (MO) overschrijden. Wanneer MK > MO is het voor veehouder Van de Broek voordeliger om de melk te dumpen, anders verliest hij geld per verkochte liter melk. De marginale kosten (MK) moeten dus gelijk worden aan de marginale omzet (MO), oftewel MO = MK. MK = €0,15. MO = €0,18.Dus de superheffing moet dalen naar maximaal €0,03. a)Vliegen heeft bepaalde negatieve externe effecten tot gevolg, zoals bijvoorbeeld het uitstoten van broeikassen en/of overlast van omwonenden. Dit leidt tot luchtvervuiling/milieuvervuiling/geluidsoverlast, waardoor maatschappelijke kosten optreden (minder leefcomfort, hogere zorgkosten, etc.).Deze maatschappelijke kosten worden middels deze vliegtaks (deels) doorberekend aan de gebruikers van vliegen. b)Oude evenwichtsprijs:Qa = Qv2P – 105 = -P + 480 3P = 585P = 195 🡪 €195 Nieuwe evenwichtsprijsQa = Qv2P – 120 = -P + 480 3P = 600P = 200 🡪 €200 Er wordt dus €5 van de vliegtaks doorberekend aan de consument. Dus €2,50 van de €7,50 is voor rekening van de luchtvaartmaatschappijen, wat neerkomt op 33,33%. c)Bij de nieuwe evenwichtsprijs is de evenwichtshoeveelheid:P = 200 invullen bij Qa of QvQa = 2 x 200 – 120 = 280 Qv = -200 + 480 = 280 Q = 280 x 10.000 = 2.800.000 vliegticketsDe overheid ontvangt dan aan vliegtaks:2.800.000 x €7,50 = €21.000.000d)Werkwijze:Het marktsurplus bestaat uit het consumentensurplus en het producentensurplus. Daar hier geldt: Qa = Qv, bestaan deze surplus in een grafiek uit twee driehoeken. Hierdoor weet jij hoe je beide surplus kan berekenen!Om het consumentensurplus vast te stellen, moeten we eerst de maximale betalingsbereidheid berekenen (Qv = 0) Om het producentensurplus vast te stellen, moeten we eerst de leveringsbereidheid berekenen (Qa = 0) Bereken het totale surplus in de oude situatie (voor de vliegtaks) en de nieuwe situatie (na de vliegtaks) en bereken dan het verschil. Antwoord:Marktsurplus vóór invoering van de vliegtaks.Evenwichtsprijs = €195 (zie vraag b). Evenwichtshoeveelheid = -195 + 480 = 285= 2.850.000 vliegtickets Consumentensurplus (CS)0 = -P + 480 P = 480 (maximale betalingsbereidheid)CS = (480 – 195) x 2.850.000 x 0,5 = €406.125.000Producentensurplus (PS) 0 = 2P – 105P = €52,50 (leveringsbereidheid)PS = (195 – 52,50) x 2.850.000 x 0,5 = €203.062.500Marktsurplus vóór vliegtaks = €609.187.500Marktsurplus na invoering van de vliegtaks. Evenwichtsprijs = €200 (zie vraag b).Evenwichtshoeveelheid = 2.800.000 vliegtickets (zie vraag b).Consumentensurplus (CS) is niet veranderd door vliegtaks. CS = (480 – 200) x 2.800.000 x 0,5 = €392.000.000Producentensurplus (PS) 0 = 2P – 120P = €60 (leveringsbereidheid)PS = (195 – 60) x 2.800.000 x 0,5 = €189.000.000Marktsurplus na vliegtaks = €581.000.000Verlies marktsurplus na vliegtaks = €28.187.500e)Van het totale verlies aan marktsurplus van €28.187.500 (zie vraag d) komt €21.000.000 in handen van de overheid (zie vraag c). De overheid sluist dit geld weer door naar de maatschappij, waardoor deze €21.000.000 niet als verlies van de totale welvaart wordt gezien.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.