Compañeros 3 - Hoofdstuk 7 - ¿Qué quieres ser? oefentoetsen & antwoorden

de toetsop de catwalk lopenstipthet is bewolktje moet…misschiende zomercursusparttime, in deeltijdde assistent(e)de stofzuiger el domiciliode lotionvan de hand van, geschreven dooronderzoekende stoominformatie inwinnen overhet spoor, de voetafdrukde ploeg, de troepweggooienverzamelen, oogsten Trabajo en una tienda.Mi hermano es profesor.¿Qué haces tú en el trabajo?Quiero tener un trabajo divertido.¿Dónde trabajas?Me gustaría aprender más en mi trabajo.¿Qué cosas haces en un día de trabajo?¿Qué te gusta de tu trabajo?¿Cómo aprendes cosas nuevas para tu trabajo? Je gebruikt de indicativo in bijzinnen die beginnen met cuando als het gaat om het verleden of over het heden. Je gebruikt de subjuntivo in bijzinnen die beginnen met cuando als het gaat om de toekomst.Bijvoorbeeld:Verleden: Cuando era niño, jugaba en el parque todos los días. = Toen ik kind was, speelde ik elke dag in het park.Heden: Cuando ella estudia, siempre escucha música. = Wanneer ze studeert, luistert ze altijd naar muziek.Toekomst: Cuando vayas a la universidad, harás nuevos amigos. = Wanneer je naar de universiteit gaat, zul je nieuwe vrienden maken. Je gebruikt hay que + infinitivo om een onpersoonlijke verplichting uit te drukken. Het gaat dan om een algemene verplichting die voor iedereen geldt. Je gebruikt tener que + infinitivo om een persoonlijke verplichting uit te drukken. De persoon die iets moet doen, bepaalt dan de werkwoordsvorm.Bijvoorbeeld:Hay que estudiar para el examen. = Je moet studeren voor het examen. (Dat is niet specifiek voor één persoon, maar een algemene verplichting).Tengo que llamar a mi madre esta tarde. = Ik moet vanmiddag mijn moeder bellen. (Dat is een persoonlijke verplichting). Tienes que hacerHay que guardarTenemos que levantarnosHay que hacerTengo queHay queTip! Herhaal de vervoegingen van tener (tengo, tienes, tiene …). salgo (indicativo)termine (subjuntivo)llegué (indicativo)tengo (indicativo)puedas (subjuntivo)vengas (subjuntivo)era (indicativo)vamos (indicativo)hace (indicativo)sepa (subjuntivo)vuelvo (indicativo)veas (subjuntivo)Toelichting: Hoe pak je deze opdracht aan? Bijvoorbeeld zin a: Cuando (salir) __________ de casa, siempre me pongo el abrigo.Lees de zin en bepaal de tijd (verleden, heden of toekomst).Siempre me pongo el abrigo = Ik trek altijd mijn jas aan.Het woord siempre (altijd) geeft aan dat het om een algemene regel of gewoonte gaat, die in het heden wordt uitgevoerd (pongo = ik trek aan).Kies tussen indicativo als het om het verleden of heden gaat, en subjuntivo als het over een toekomstige actie gaat.Vervoeg het werkwoord in de juiste tijd en persoon: salir → salgo.Controleer de zin met de gekozen vorm: Cuando salgo de casa, siempre me pongo el abrigo. = Wanneer ik het huis verlaat, trek ik altijd mijn jas aan. Hay queTienen queHay queTiene queHay que Werkwijze: Lees eerst de tekst globaal voor een algemeen begrip.Zoek naar kerninformatie zoals acties, oorzaken, of gevolgen. Vraag jezelf af: waar gaat deze tekst eigenlijk over?Lees de vraag, zoek onbekende Spaanse woorden op en zoek relevante stukken uit de tekst die bij de vraag horen.Antwoord in volledige zinnen en controleer je antwoord.Fue a la oficina de una empresa de arquitectura. (= Hij ging naar het kantoor van een architectenbedrijf.)Durante la reunión discutieron varios proyectos, incluyendo la renovación de un edificio histórico. (= Ze bespraken verschillende projecten, waaronder de renovatie van een historisch gebouw.)Visitó un rascacielos que había diseñado en el pasado. (= Hij bezocht een wolkenkrabber die hij in het verleden had ontworpen.)Comió un asado. (= Hij at een asado.)Discutió sobre un nuevo proyecto en el barrio de Palermo. (= Hij besprak een nieuw project in de wijk Palermo.)Hablaban sobre los materiales y el estilo de la casa. (= Ze praatten over de materialen en de stijl van het huis.)Se sintió muy satisfecho. (= Hij voelde zich erg tevreden.)