Neue Kontakte 7.1 FLEX ed - Kapitel 3 - Sport & Kultur oefentoetsen & antwoorden

het geboortelandnauwelijksondertussenblijkbaarnogal, tamelijkiets voor elkaar krijgenhet rekening houden met anderenandersdeelnemensoortgelijken welde daklozeniet alleenhet koopje kitschiglustigdie Mannschaftdas Schlagzeugdie Werbungsich beschäftigen mitbekanntgeöffnetder Vereindas Torgruseligdie Öffnungszeitsich entpannensogar Het werkwoord “müssen” geeft een noodzaak aanHet werkwoord “sollen” geeft een advies aanVoorbeeld: Du musst ins Krankenhaus! Uitleg: Omdat hier “musst” wordt gebruikt, moet je echt naar het ziekenhuis. Er is iets ernstigs aan de hand.Voorbeeld: Du sollst ins Krankenhaus!Uitleg: Hier wordt het werkwoord “sollen” gebruikt, dus is dit een advies. Het is niet van levensbelang om meteen naar het ziekenhuis te gaan. Wanneer er een keuzevoorzetsel in de zin staat en dit voorzetsel geen plaats/tijd of beweging aan geeft, dan gebruik je de 7/2-regel. Dat betekent dat 7 voorzetsels de 3e naamval krijgen en 2 voorzetsels de 4e naamval.Uiteraard is het dan makkelijk om de twee voorzetsels met de 4e naamval te leren, omdat je dit makkelijker kunt onthouden: auf & über krijgen de 4e naamval en alle andere keuzevoorzetsels de 3e naamval.In de zin uit het voorbeeld staat het keuzevoorzetsel auf, omdat hier géén plaats/tijd of stilstand mee wordt aangegeven, krijgt het lidwoord van Zug [m] de 4e naamval. weißt, darfstkann, weiß (“Lea” is enkelvoud, daarom gebruik je hier “sie” enkelvoud)muss (dit is een noodzaak, Tim moet heel nodig. Daarom gebruik je hier “müssen” in plaats van “sollen”)möchtenWillstkönnen (“Meine Eltern” is meervoud, daarom gebruik je hier “sie” meervoud) a.      dir, deiner    Toelichting: zwischen hoort bij de 3e naamvalb.      dieser Toelichting: an hoort bij de 3e naamvalc.       ihn Toelichting: über hoort bij de 4e naamvald.      ihr Toelichting: vor hoort bij de 3e naamvale.      diesem Toelichting: vor hoort bij de 3e naamvalf.       die Toelichting: auf hoort bij de 4e naamvalToelichting: In alle onderstaande zinnen geldt de 7/2-regel. Dat wil zeggen dat er in iedere zin een keuzevoorzetsel staat dat géén plaats/tijd of stilstand aangeeft. Dat betekent, dat auf en über (2) altijd de 4e naamval krijgen en de rest (7) de 3e naamval. Een voorbeeld van een goed antwoord is: Weißt du noch, als wir auf dem Konzert von Y waren? Kannst du dich an das Konzert von Y erinnern?Das war echt der Hammer / richtig krass / einfach spitze.Der Sänger / Der Gitarrist sprang ins Publikum / Wir haben getanzt wie noch nie / Wir haben uns auf dem Rückweg verlaufen / usw.Ich habe zwei Tickets für das Konzert von X gewonnen! Ich möchte dich gerne einladen / Ich würde dich gerne mitnehmen / Kommst du mit?Du gefällst mir einfach am besten / Mit dir habe ich am meisten Spaß / Du bist der Beste / die Beste / Ohne dich ist alles doof! / usw.Das Konzert ist am … / Das Konzert findet am … statt. (datum)Das Konzert ist in … / Das Konzert findet in … statt. (plaats)Schreibst du mir, ob du dann kannst? / Sagst du mir, ob du mit kannst?Tip!Omdat de woordvolgorde van Duitse zinnen grotendeels overeenkomt met de woordvolgorde van Nederlandse zinnen, kun je het beste woorden uit de zinnen leren die je nog niet goed kent. Overhoor jezelf door de Nederlandse zin te lezen en deze zelf naar het Duits te vertalen. Kijk daarna welke woorden je nog niet wist. Maak van deze onbekende woorden een eigen woordenlijst, zodat je genoeg woorden hebt om deze zinnen te kunnen maken.