Economie Integraal 2e ed deel 1+2
- Hoofdstuk 10 - Intertemporele ruil gezinnen
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Ruilen over de tijd
Levensfasen en tijdvoorkeuren
Opofferingskosten
Onderwijs en economische ontwikkeling
Sparen en lenen
Consumptieve kredieten
Hypothecaire lening
AOW
Bedrijfspensioen
Omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel
Vergrijzing en ontgroening
Examendomein E en G3
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2
Online maken
Toets afdrukken
Consumptieve kredieten zijn leningen voor consumenten zonder onderpand. We onderscheiden de volgende consumptieve kredieten:Rekening-courantkrediet 🡪 rood staan bij de bankPersoonlijke lening 🡪 je leent een bedrag met een bepaalde looptijd. Doorlopend krediet 🡪 je leent een bedrag zonder looptijd en kan aflossen en opnieuw lenen wanneer je wil. Kopen op afbetaling 🡪 je koopt een product en betaalt in termijnen. Betalen met je creditcard. Een hypothecaire lening is een lening voor de aankoop van onroerend goed (meestal een woning), waarbij het onroerend goed als onderpand wordt gegeven aan de bank. Dit onderpand noemen we het recht van hypotheek. Dit betekent dat de bank de woning mag opeisen en verkopen in het geval er niet meer wordt voldaan aan de betalingsverplichtingen (aflossing en rente) van de hypothecaire lening. Door dit recht van hypotheek is het risico voor de bank lager, waardoor het rentepercentage voor een hypothecaire lening veel lager is dan het rentepercentage voor consumptieve kredieten. Pijler 1: AOW AOW staat voor Algemene Ouderdomswet.Iedereen die in Nederland woont en de pensioenleeftijd heeft bereikt (ongeveer 67 jaar) ontvangt deze uitkering van de overheid. Pijler 2: BedrijfspensioenAls werknemer bouw je via de werkgever een aanvullend pensioenbedrag op dat je vanaf je pensioenleeftijd ontvangt bovenop de AOW-uitkering. Pijler 3: Vrijwillig pensioenopbouw Zelf vrijwillig sparen voor je pensioen via eigen middelen. Bijvoorbeeld door te sparen of te beleggen. Dit bedrag kun je inzetten wanneer je wil en komt bovenop het bedrag van de eerste twee pijlers. Ondernemers en zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) zullen vaak aan vrijwillige pensioenopbouw via eigen middelen doen, doordat zij geen werknemers zijn. Zij bouwen dus geen bedrijfspensioen op en moeten hun eigen (aanvullend) pensioen regelen. Bij het omslagstelsel worden de huidige uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden gefinancierd met de premies van de huidige werkenden.De werkenden van nu betalen premies voor de uitkeringen van nu.Dit is het geval bij de AOW. Hier is sprake van solidariteit. Je betaalt niet voor jezelf, maar voor een ander. Bij het kapitaaldekkingsstelsel worden de premies van de huidige werkenden gebruikt voor de toekomstige uitkering aan die werkenden. De werkenden van nu sparen voor de eigen uitkering van later. Deze premies worden verzameld in een grote pot waar pensioenfondsen mee beleggen om het kapitaal te laten groeien. Dit is het geval bij bedrijfspensioenen. Met tijdsvoorkeur wordt in de economie bedoeld of je bereid bent om je consumptie uit te stellen (wachten) of niet (direct consumeren).Tijdsvoorkeur is afhankelijk van risico’s, prioriteiten en kansen. Stabiele inkomsten en vaste uitgaven spelen hierin een grote rol.We doorlopen in ons leven allemaal verschillende levensfasen. Hiervoor bestaan verschillende indelingen, maar geen vaste indeling. Hier hanteren we de volgende indeling:Kinderfase: In deze fase van je leven heb je geen inkomsten of uitgaven. Je bent afhankelijk van je ouders. Kinderen hebben een hoge tijdsvoorkeur. Ze willen direct consumeren. Jongeren: Je zit nog op school en hebt misschien een bijbaantje. Echte vaste uitgaven heb je nog niet, maar wel uitgaven om in secundaire (luxe) behoeften te voorzien. Tijdsvoorkeur van jongeren is iets minder hoog dan bij kinderen. Jongeren zijn soms bereid om een consumptie uit te stellen, wanneer ze verwachten dat iets in de toekomst goedkoper zal worden. Studenten: Studenten hebben weinig inkomsten, maar wel veel uitgaven voor studie en inwoning. Ze hebben een lage tijdsvoorkeur en zijn vaak bereid om consumptie uit te stellen vanwege hun beperkte middelen. Starters of jongvolwassenen: Starters beginnen met werken en hebben hierdoor een inkomen, dat nog niet helemaal vast is. Er wordt nog vaak gewisseld van baan en salaris moet nog gaan stijgen. Ze betreden de woningmarkt en gaan op zoek naar een woning om te kopen of huren. Starters hebben vaak een wat hogere tijdvoorkeur. Nu ze geld verdienen zijn ze bereid om consumptieve kredieten af te sluiten om direct te kunnen consumeren. Volwassenen of gezinsfase: In deze fase hebben mensen een wat hoger en stabieler inkomen, maar ook veel vaste uitgaven. Woonlasten zijn vaak hoog en de kosten voor kinderen spelen een grote rol. Tijdvoorkeur is laag. Men is bereid om consumptie uit te stellen vanwege het hoge risico van de vaste lasten. Ouderen: In deze fase wordt niet meer gewerkt, waardoor inkomsten lager zijn. Vaak zijn ook de uitgaven lager, doordat een woning al (ver) is afbetaald. Ouderen hebben een vrij hoge tijdsvoorkeur, afhankelijk van het opgebouwde pensioen en vaste lasten. Ze willen niet meer (lang) wachten en gaat vaker sneller over tot consumptie dan volwassenen. Onderwijs verbetert de toekomstige economische ontwikkeling van een land. Goed onderwijs levert een goed geschoolde beroepsbevolking op. Dit heeft meerdere voordelen. Meer mensen vinden werk en beter betaald werk. Hierdoor zijn belastinginkomsten voor de overheid hoger en uitgaven aan uitkeringen lager. Onderwijs leidt tot innovatie en kwalitatief betere producten voor de samenleving. Door onderwijs en scholing krijgen mensen meer begrip over de samenleving en worden er sneller oplossingen gevonden voor maatschappelijke problemen. Onderwijs zorgt voor een betere arbeidsproductiviteit van werknemers, waardoor Nederlandse bedrijven een betere internationale concurrentiepositie krijgen door lagere kostprijzen en kwalitatief betere producten. Dit leidt weer tot meer werkgelegenheid en een hoger inkomen voor de samenleving. Studenten betalen nu voor een opleiding, om later een hoger inkomen te kunnen hebben. Er is dus sprake van uitgestelde consumptie. LET OP dat je in je antwoord ALTIJD moet verwijzen naar uitgestelde of vervroegde consumptie, wanneer je een vraag moet beantwoorden over ruilen over de tijd! Het begrip consumptie niet noemen in je antwoord = fout!Opofferingskosten zijn geen echte kosten die moeten worden betaald, maar inkomsten die je misloopt doordat je een bepaalde economische beslissing maakt. De beslissing om te gaan studeren betekent dat je nu niet fulltime kunt werken. Hierdoor lopen studenten inkomsten mis, die ze wel zouden hebben wanneer ze zouden gaan werken in plaats van studeren. Dit mislopen van deze huidige inkomsten zijn de opofferingskosten die studenten ‘betalen’ voor hun keuze om te studeren. Deze uitleg zou ook weer gebruikt kunnen worden om te verwijzen naar uitgestelde consumptie 🡪 ruilen over de tijd. De AOW wordt gefinancierd middels het omslagstelsel. Dit betekent dat de werkenden van nu betalen voor de uitkeringsgerechtigden van nu. De werkenden betalen dus niet voor zichzelf, maar voor anderen. Hierdoor is er sprake van solidariteit. Vergrijzing betekent dat de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse populatie steeds hoger wordt. Er zijn steeds meer ouderen. Dit komt doordat ouderen langer leven. Ontgroening betekent dat er in Nederland steeds minder kinderen worden geboren. Het aantal jongeren neemt dus af. Deze twee verschijnselen zorgen ervoor dat de verhouding tussen werkenden (actieven) en uitkeringsgerechtigden (inactieven) steeds schever wordt. Er zijn minder actieven die premies betalen, terwijl er meer inactieven zijn die een uitkering moeten ontvangen. De inkomsten uit premies dalen, terwijl de uitgaven aan uitkeringen stijgen. Hierdoor komt de betaalbaarheid van de AOW in gevaar. Door de pensioenleeftijd te verhogen moeten ouderen langer doorwerken. Het aantal actieven neemt hierdoor toe, waardoor de inkomsten uit premies stijgen. Het aantal inactieven neemt hierdoor af, waardoor de uitgaven aan uitkeringen dalen. Dit heeft een positief effect op de betaalbaarheid van de AOW. Sommige mensen vinden het onverantwoord om mensen zo lang te laten doorwerken. Met name in fysiek zware beroepen is het voor ouderen heel lastig om tot bijna 70 jaar oud door te werken. Daarbij zijn fysiek zware beroepen vaak niet de best verdienende beroepen. Pensioenopbouw is hierdoor ook lager dan bij beroepen waar vrijwel geen fysieke arbeid geleverd hoeft te worden (bijvoorbeeld notaris of advocaat). Doordat mensen van deze zware beroepen eerder moeten stoppen met werken, wordt hun pensioenuitkering lager en het verschil tussen arme en rijke gepensioneerden groter. Dit vinden mensen niet eerlijk. Dennis zal de scooter liever nu kopen, want dan hoeft hij minder te betalen gezien hij verwacht dat de prijzen gaan stijgen. Als Dennis de scooter nu koopt, moet hij geld gaan lenen. Bij lenen is er sprake van ruilen over de tijd, want hij gaat nu de scooter kopen met geld dat hij later nog moet verdienen en terugbetalen. Er is dus sprake van vervroegde consumptie. LET OP dat je in je antwoord ALTIJD moet verwijzen naar uitgestelde of vervroegde consumptie, wanneer je een vraag moet beantwoorden over ruilen over de tijd! Het begrip consumptie niet noemen in je antwoord = fout!Het maandbedrag dat Dennis moet betalen is €103,16 en de looptijd is 60 maanden. Dennis betaalt dus in totaal 60 maanden x €103,16 = €6.189,60Het geleende bedrag was €5.000Totale rente is dus:€6.189,60 - €5.000 = €1.189,60 Dennis heeft al €1.500 en dit bedrag staat op een spaarrekening met 0,35% samengestelde interest. Over een jaar is dit spaarbedrag gegroeid naar€1.500 x 1,003512 = €1.564,23Dennis moet dus nog sparen: €6.499 - €1.564,23 = €4.934,77 Een commerciële bank niets weet over het wanbetalingsrisico van een individuele student.Daarnaast zou je ook kunnen zeggen dat een bank niet weet of de student het geld wel gebruikt voor de studie én welke inspanningsverplichting de student levert voor de studie. Het niet afronden van de studie zou namelijk kunnen betekenen dat het wanbetalingsrisico stijgt, doordat een hoger toekomstig salaris uitblijft. bij (1) verplichte solidariteit bij (2) verhogen bij (3) gemiddelde arbeidsproductiviteit bij (4) verbetertBij het sociaal leenstelsel wordt er geld geleend, waar ook rente over moet worden betaald. Rente is de vergoeding die wordt betaald voor ruilen over de tijd. De student besteedt nu geld, dat hij later nog moet verdienen en terugbetalen. Er is hier dus sprake van vervroegde consumptie. Na afloop van de studie kan de lening naar draagkracht worden afgelost. Deze voorwaarde vermindert de aversie tegen lenen bij studenten, omdat de lening bij onvoldoende inkomen niet of nauwelijks afgelost hoeft te worden.Studenten weten dat wanneer zij hun studielening niet kunnen terugbetalen, deze terugbetaald wordt uit de algemene middelen (belastingen). Dit zou ertoe kunnen leiden dat studenten minder verantwoordelijkheid nemen voor hun studie en/of studiekeuze, dus dat studenten minder gemotiveerd zijn direct een juiste studiekeuze te maken of de studie af te maken.Ze worden minder voorzichtig met het geld/de studiekosten, omdat ze het toch niet zelf hoeven terug te betalen. bij (1) voorraadgrootheid bij (2) menselijk kapitaal bij (3) verdiencapaciteit bij (4) laat Als de rente daalt wordt lenen goedkoper en levert sparen minder op. Mensen gaan dus meer lenen en minder sparen. Hierdoor stijgen de bestedingen. Tijdens een economische crisis kan de ECB proberen door een rente verlaging de kredietverlening te stimuleren en sparen te ontmoedigen, met als doel de bestedingen te laten toenemen (en de economie te laten groeien).Bij pijler 2 en pijler 3 wordt geld gespaard voor later. Rente is de vergoeding voor sparen. Bij een lagere rente zullen de eindwaarden van deze spaarbedragen lager zijn, doordat er minder rente wordt verdiend met sparen. Hierdoor kunnen pensioenuitkeringen lager uitvallen dan vooraf verwacht. Bij pijler 1 is er geen sprake van ruilen over de tijd. Het staatspensioen (AOW) is gebaseerd op het omslagstelsel. Dat is te zien doordat uitkeringen aan AOW-gerechtigden (voor het merendeel) worden gefinancierd uit premies die in hetzelfde jaar zijn betaald. De werkenden van nu betalen voor de ouderen van nu. Bij het kapitaaldekkingsstelsel zou sprake moeten zijn van het vastzetten van geldmiddelen voor later, en dat is hier niet het geval.Bij pijler 2 en 3 is dit wel het geval. Zowel het bedrijfspensioen als de eigen besparingen zijn dus gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel. Twee soorten effecten zijn aandelen en obligaties. Aandelen zijn eigendomsbewijzen van een bedrijf. Je kunt als belegger geld verdienen hiermee doordat je dividend krijgt uitgekeerd bij een eventuele winstverdeling of doordat de aandelenkoersen op de beurs stijgen. Obligaties zijn schuldbewijzen, waarbij jij als belegger geld hebt geleend aan de staat of aan een bedrijf. Hiervoor ontvang je jaarlijks rente. Op het einde van de looptijd wordt de schuld afgelost aan jou. Aandelen zijn risicovoller om in te beleggen dan obligaties. Dividend is bij aandelen niet altijd zeker, terwijl couponrente wel elk jaar wordt betaald. Daarnaast schommelen de koersen van aandelen veel meer dan die van obligaties. Het beleggingsrendement kan bij aandelen wel een stuk hoger zijn, afhankelijk van de financiële prestaties van een bedrijf. Het aanvullende bedrijfspensioen (pijler 2) is voor 74% afhankelijk van beleggingsopbrengsten. Bij een economische crisis zullen de beleggingsopbrengsten tegenvallen en zullen de pensioenuitkeringen lager uitvallen.Bij het verhogen van de AOW-leeftijd neemt het aantal premieplichtigen toe en het aantal uitkeringsgerechtigden af. Hierdoor kan de AOW-premie dalen en het netto-inkomen van de premieplichtigen kan stijgen.Er is sprake van een welvaartsvast pensioen, als de uitkeringen worden gekoppeld aan de gemiddelde stijging van de cao-lonen. Hiervan is in de formulering van het reëel pensioen geen sprake, dit wordt alleen gecorrigeerd voor inflatie en is dus waardevast, maar niet welvaartsvast.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.