Neue Kontakte 7.1 FLEX ed deel A+ B - Kapitel 4 - Tiere oefentoetsen & antwoorden

a) das Huhn b) beschreiben c) dünn d) die Spinne e) lieben (vergelijk het Engelse “to love”) f) der Hamster g) die Hunde a) de snelheid b) de tandenborstel  c) de kleren  d) het lichaam e) het werk f) zich gedragen a) finden - gefunden b) sein - gewesen c) gehen - gegangen d) haben - gehabt a) die Spinnen b) die Tiere c) die Elefanten a) Hebben jullie huisdieren? Ja, we hebben vissen en een hond. b) Ja, ik kan mijn kat beschrijven: zij (hij) is bruin en heeft een zachte vacht. Tip!Als een woord een die-woordje is (vrouwelijk), dan moet je dat bij alle verwijzingen vasthouden. Bijvoorbeeld: Die Katze ist lieb. Sie ist süß und sie hat immer Hunger. a) ich spiele (spiel-e) b) du spielst (spiel-st) c) er spielt (spiel-t) d) wir spielen (spiel-en) e) ihr spielt (spiel-t) f) sie spielen (spiel-en) g) Sie spielen (spiel-en)Tip!De uitgangen vormen het woord esttenten.  a) ich wohne (wohn-e) b) du wohnst (wohn-st) c) er wohnt (wohn-t) d) wir wohnen (wohn-en) e) ihr wohnt (wohn-t) f) sie wohnen (wohn-en) g) Sie wohnen (wohn-en) a) er sagt (sag-t) b) ich male (mal-e) c) wir bauen (bau-en) d) ihr kauft (kauf-t) e) Sie besuchen (besuch-en) f) sie meint (mein-t) g) du bezahlst (bezahl-st) h) er hat gemalt (ge-mal-t)Tip!Denk aan het werkwoord spielen en aan het woord estttenten voor de uitgangen.  a) kommt (de olifant = hij / er ) b) arbeiten (mijn vriend en ik = wij / wir) c) versorgt (der Zoodirektor = de dierentuindirecteur = hij / er) d) laufen (die Affen = ze / sie - meervoud) a) Heb jij ook een lievelingsdier? Ja, cavia’s zijn mijn lievelingsdieren. b) Ik kan mijn hond beschrijven: Hij is bruin en wit en heeft donkere ogen. c) De muis is heel ondeugend: ik voer haar met kleine stukjes kaas, maar ze wil alles hebben. a) Hast du Haustiere? / Haben Sie Haustiere? b) Kannst du den / deinen Hund beschreiben? c) Was ist dein Lieblingstier?