Newton NaSk Deel A+B - Hoofdstuk 7 - Stoffen en deeltjes oefentoetsen & antwoorden

Onjuist. De overgang van vast naar vloeibaar heet smelten.Juist. De stof met de grotere dichtheid zakt naar de bodem, dus suiker heeft een grotere dichtheid.Juist. Je kan suiker herkennen aan dat het zoet smaakt, dus is het een stofeigenschap. Het water in de adem is gasvormig. Het water op het raam is vloeibaar geworden. Dit is dus condenseren.Het kaarsvet gaat van vloeibaar naar vast. Dit is dus stollen.De stof gaat van vast naar gasvormig. Dit noemen we dan sublimeren.In het vriesvak komt lucht binnen dat meteen ijs vormt. Het gaat van gas direct naar vast. Dit is rijpen.In de badkamer is waterdamp. Op de spiegel koelt het af en wordt het vloeibaar. Dit is condenseren.  Gegeven:Lengte = 3,0 cmBreedte = 2,5 cmHoogte = 1,5 cmGevraagd:Volume = … cm3cm^3cm3Formule:Volume=lengte×breedte×hoogte\rm Volume = lengte \times breedte \times hoogteVolume=lengte×breedte×hoogteBerekening:Volume=3,0×2,5×1,5 Volume = 3,0 \times 2,5 \times 1,5Volume=3,0×2,5×1,5Volume=11,25 cm3Volume = 11,25\ cm^3Volume=11,25 cm3Conclusie:Het volume van het voorwerp is 11,25 cm311,25\ cm^311,25 cm3Gegeven:Vbegin=19 mLV_{begin} = 19\ mLVbegin​=19 mLVeind=34 mLV_{eind} = 34\ mLVeind​=34 mL1 mL=1 cm31\ mL = 1\ cm^31 mL=1 cm3Gevraagd:Vvoorwerp=…cm3V_{voorwerp} = … cm^3Vvoorwerp​=…cm3Formule:Vvoorwerp=Veind=VbeginV_{voorwerp} = V_{eind} = V_{begin}Vvoorwerp​=Veind​=Vbegin​Berekening:Vvoorwerp=34−19=15 mL=15 cm3V_{voorwerp} = 34 - 19 = 15\ mL = 15\ cm^3Vvoorwerp​=34−19=15 mL=15 cm3Conclusie:Het voorwerp heeft een volume van 15 cm315\ cm^315 cm3 MengselFase stof 1Fase stof 2Suiker in watervaste stofvloeistofFrisdrank met prikvloeistofgasZand met zoutvaste stofvaste stofLuchtgasgasToelichting: In frisdrank met prik zie je belletjes in de vloeistof omhoog gaan. Dit zijn gasbelletjes.Zand is een vaste stof. Zout is ook een vaste stof.De lucht bestaat uit meerdere gassen, zoals zuurstof en koolstofdioxide. Gegeven:$massa = 200 \ g$$volume = 27,78 \ cm^3$ Gevraagd:$\rm dichtheid \ van \ het \ blokje =?$Berekening:Vul de gegevens in de verhoudingstabel ing200cm327,78Dichtheid is per 1 $cm^3$, dus we schrijven in de laatste kolom 1 $cm^3$.g200cm327,781Je ziet nu dat je door 27,28 moet delen.$\frac{200}{27,78}= 7,20$g2007,20cm327,781ConclusieDe dichtheid van het blokje is $7,20\ \frac{g}{cm^3}$.Volgens de tabel is dit blokje dus gemaakt van zink.Gegeven:$massa = 226,8 \ g$$lengte = 3,5 \ cm$$breedte = 5,0 \ cm$$hoogte = 4,8 \ cm$ Gevraagd:$\rm dichtheid\ van\ het\ blokje =?$Berekening:$volume = 3,5 \times 5,0 \times 4,8 = 84,0\ cm^3$Vul de gegevens in de verhoudingstabel ing226,8cm384,0Dichtheid is per 1 $cm^3$, dus we schrijven in de laatste kolom 1 $cm^3$.g226,8cm384,01Je ziet nu dat je door 84,0 moet delen.$\frac{226,8}{84,0}= 2,70$g226,82,70cm384,01ConclusieDe dichtheid van het blokje is $2,70\ \frac{g}{cm^3}$.Volgens de tabel is dit blokje dus gemaakt van aluminium.Gegeven:$dichtheid = 21,5 \ \frac{g}{cm^3}$$massa = 500 \ g$ Gevraagd:$Volume = ? \ cm^3$Berekening:We vullen nu eerst de dichtheid in en in de laatste kolom de massa van 500 gram.g21,5500cm31Je ziet nu dat je door 21,5 moet delen.$\frac{500}{21,5}= 23,3$g21,5500cm3123,3 Conclusie:Het volume van het blokje is 23,3 $cm^3$. Gegeven:$\rm Massa\ KNO_3 = 6\ mg = 0,006\ g$$1\ cm^3 = 0,001\ L$$Volume = 30\ cm^3 = 0,03\ L$Gevraagd:Concentratie = ?Formule:$\rm Concentratie = \frac{massa \, opgeloste \, stof}{volume \, oplossing}$Berekening:$\rm Concentratie = \frac{0,006}{0,03} = 0,2\ g/L$Conclusie:De concentratie van $\rm KNO_3$ in het water is dus 0,2 g/L. 35 oC komt volgens de afbeelding overeen met 95 graden Fahrenheit.Een voordeel is dat er meer getallen zitten tussen verschillende temperaturen. Hierdoor kan je nauwkeuriger verschillen in temperatuur aangeven.10 graden Fahrenheit is -12 oC. Bij deze temperatuur is water vast (en dan noemen we het ook wel ijs). Gegeven:$massa = 51,6 \ g$$volume = 50,0 \ mL$ (1 cm3 = 1 mL)$volume = 27,78 \ cm^3$ Gevraagd:$\rm dichtheid \ van \ het \ zeewater =?$Berekening:Vul de gegevens in de verhoudingstabel ing51,6mL50,0Dichtheid is per 1 $mL$, dus we schrijven in de laatste kolom $1\ mL$.g51,6mL50,01Je ziet nu dat je door 50,0 moet delen.$\frac{51,6}{50,0}= 1,032$g51,61,032mL50,01 ConclusieDe dichtheid van het zeewater is $1,032\ \frac{g}{mL}$Zuiver water bevat alleen maar water. Zeewater is een mengsel en bevat naast water ook zouten en mineralen. Hierdoor neemt de dichtheid iets toe. Gegeven:$Massa = 189,6\ g$ voor 8 haringen$Dichtheid = 7,9\ g/cm^3$. (dichtheid van ijzer staat in de tabel)Gevraagd:volume van één haring = … cmFormule:$m = \rho \times V$Omschrijven geeft $V = \frac{m}{\rho}$Berekening:$Volume = \frac{89,6}{7,9}$$Volume = 24\ cm^3$Het volume van 8 haringen is dus 24 cm3$\frac{24}{8} = 3\ cm^3$ per haring.Conclusie:Het volume van één haring is 3 cm3Gegeven:$Volume = 3 \times 8 = 24\ cm^3$$Dichtheid = 2,7\ g/cm^3$ (dichtheid van aluminium staat in de tabel)Gevraagd:Massa = … gFormule:$m = \rho \times V$Berekening:$Massa = 2,7 \times 24$$Massa = 64,8\ gram$Het verschil is dus $189,6 – 64,8 = 124,8\ gram$Conclusie:Anna kan 124,8 gram besparen door aluminium haringen mee te nemen in plaats van ijzeren. Gegeven:$Concentratie = 3,33\ g/mL$$Volume = 230\ mL$ Gevraagd:Massa = ?Formule:$\rm Massa\ opgeloste\ stof = concentratie \times volume\ oplossing$Berekening:$\rm Massa\ opgeloste\ suiker = 3,33 \times 230 = 765,9\ g$Conclusie:Er kan dus 765,9 g suiker aan de thee worden toegevoegd voordat de suiker niet meer verder oplost.