Vivo deel A+B
- Hoofdstuk 12 - Erfelijkheid
oefentoetsen & antwoorden
LRN-line
Klas 2-3|Havo/Vwo
Deze oefentoets behandelt o.a. de volgende onderwerpen: erfelijke eigenschappen, genotype, fenotype, overerving, familiestambomen, genetische code, evolutie door mutatie, DNA-technologie.
Toets Biologie
Vivo deel A+B
Online maken
Toets afdrukken
Erfelijke eigenschappen zijn dingen die je van je ouders meegekregen hebt via hun DNA. Dit zijn bijvoorbeeld je haarkleur, oogkleur of hoe lang je bent. Het zijn dingen die in je genen zitten en die je niet zomaar kunt veranderen. Chromosomen zijn strengen in de celkern die al het erfelijk materiaal (DNA) bevatten. Ze bepalen hoe je lichaam eruitziet en functioneert. Geslachtscellen zijn speciale cellen die nodig zijn voor voortplanting. Er zijn twee soorten geslachtscellen:Eicellen (van de moeder)Zaadcellen (van de vader)Elke geslachtscel bevat 23 chromosomen, wat de helft is van het DNA dat je nodig hebt om een mens te maken. Normale lichaamscellen hebben 46 chromosomen, maar geslachtscellen worden speciaal gevormd door een bijzondere celdeling zodat ze maar de helft hebben. Een gen is een klein stukje DNA dat bepaalt hoe je lichaam eruitziet en werkt. Het is als een soort bouwplan met instructies. In de biologie gebruik je een familiestamboom om te onderzoeken hoe erfelijke eigenschappen worden doorgegeven van ouders op kinderen. In een familiestamboom gebruik je symbolen om mannen en vrouwen af te beelden. Zo kun je makkelijk volgen welke eigenschappen in een familie blijven bestaan. Een recessief allel is een variant van een gen die je alleen ziet als je het van beide ouders hebt gekregen. Als je bijvoorbeeld één recessief allel en één dominant allel hebt, zie je de eigenschap van het dominante allel. Je hebt dus twee recessieve allelen nodig om de eigenschap die daarbij hoort te krijgen. Bijvoorbeeld, blauwe ogen zijn recessief, dus je hebt twee blauwe-oogallelen nodig om blauwe ogen te hebben. RNA is een kopie van een gen met de genetische code voor een eiwit. Het lijkt veel op DNA, maar er zijn verschillen: RNA bestaat uit een enkele streng en is korter dan DNA omdat het alleen de informatie van één gen bevat. Het ribosoom is een organel in een cel dat de code van RNA afleest om een eiwit te maken. Het ribosoom vormt hierna het “nieuwe” eiwit. Een mutatie is een verandering in de DNA-code. Soms maakt een mutatie een cel kapot, maar soms zorgt het voor een nieuwe eigenschap. Als een mutatie in een geslachtscel zit, kan een nakomeling die krijgen. De veranderende organisme kunnen zorgen voor:een grotere opbrengst (dus meer voedsel uit een organisme)het produceren van de gewenste stoffeneen betere bescherming tegen schadelijke schimmels of insecten Een transgeen is een organisme waarbij de genen van een ander soort ingebouwd zijn in het DNA. Veredelen is het proces waarbij mensen planten selecteren en kruisen om ze beter te maken. Bijvoorbeeld door planten te kiezen die groter groeien, meer vruchten geven of beter tegen ziektes kunnen. Door dit steeds opnieuw te doen, kunnen er nieuwe rassen ontstaan. Het genotype is alle genetische informatie die in het DNA ligt. Dit bepaalt hoe je lichaam functioneert en hoe je eruit ziet. Bijvoorbeeld: Je hebt bruin, krullend haar.Het fenotype is hoe je lichaam, je uiterlijk en je gedrag werken en dit wordt bepaald door een combinatie van je genotype en omgevingsfactoren. Bijvoorbeeld: Je hebt bruin krullend haar, maar je bent geblondeerd en stylt het elke dag. Het X-chromosoom en het Y-chromosoom zijn de geslachtschromosomen. Het X-chromosoom is lang, het Y-chromosoom is kort. Een baby krijgt altijd één X-chromosoom van de moeder, omdat zij alleen X-chromosomen heeft. De vader kan een X- of een Y-chromosoom doorgeven. Als de vader een X-chromosoom doorgeeft, wordt het een meisje (XX).Als de vader een Y-chromosoom doorgeeft, wordt het een jongen (XY). Het verschil tussen heterozygoot en homozygoot heeft te maken met je genen.Homozygoot betekent dat je twee dezelfde genen hebt voor een eigenschap. Bijvoorbeeld: twee genen voor bruine ogen (BB) of twee genen voor blauwe ogen (bb).Heterozygoot betekent dat je twee verschillende genen hebt voor een eigenschap. Bijvoorbeeld: één gen voor bruine ogen en één gen voor blauwe ogen (Bb).Bij heterozygoot wint meestal het dominante gen (zoals bruin), en het andere gen is recessief (zoals blauw). Daarom hebben sommige mensen bruine ogen, terwijl ze toch een gen voor blauwe ogen bij zich dragen! Actieve genen worden gebruikt om eiwitten te maken, inactieve niet. Elke cel heeft hetzelfde DNA, maar gebruikt alleen de genen die nodig zijn.Bijvoorbeeld: in een spiercel is het gen voor spiereiwitten actief, omdat spieren moeten samentrekken. In een darmcel is dit gen uit, maar is het gen voor verteringsenzymen aan, omdat die helpen bij het verteren van voedsel. Populaties met een grotere genetische variatie hebben een hogere overlevingskans omdat er meer verschillende allelen aanwezig zijn binnen de populatie. Wanneer de omgeving verandert, zoals bij klimaatverandering of een nieuwe ziekte, is de kans groter dat sommige individuen een genetische eigenschap hebben die hen beter bestand maakt tegen deze veranderingen. Dit zorgt ervoor dat zij zich kunnen voortplanten en de gunstige eigenschappen doorgeven aan de volgende generatie. In populaties met weinig genetische variatie is de kans kleiner dat er individuen zijn met zulke aanpassingen, waardoor de hele populatie kwetsbaarder is voor uitsterven. Bij inteelt is er minder variatie in het DNA, omdat familieleden met elkaar paren. Hierdoor is de kans groter dat erfelijke ziektes vaker voorkomen. Ook maakt het een groep dieren of planten kwetsbaarder voor ziektes en veranderingen in de omgeving, omdat ze minder verschillende eigenschappen hebben om zich aan te passen. 19 chromosomen. Want 38:2=19.C. Uitspraak 3 is onjuist, omdat 50% van de F2 een heterozygoot genotype heeft. aa , homozygoot recessiefDe kans dat het kind van Rik en Jessica heterozygoot is voor de eigenschap albinisme, is 50%. Omdat guanine (G) altijd bindt met cytosine (C), betekent 15% guanine ook 15% cytosine. De resterende 70% van de basen moet gelijk verdeeld zijn tussen adenine (A) en thymine (T), dus elk 35%. 1) Nieuwe varianten door mutaties: Mutaties in het DNA veroorzaken variatie binnen de populatie van kreeften.2) Selectie door abiotische factoren: Door abiotische factoren zoals zoutgehalte en watertemperatuur overleven de best aangepaste kreeften.3) Overdracht van eigenschappen: De best aangepaste kreeften geven hun eigenschappen door aan hun nakomelingen, waardoor de populatie zich aanpast.Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: Als superkreeften zich niet meer met de Atlantische soort / andere kreeftensoorten kunnen voortplanten en samen vruchtbare nakomelingen krijgen.als superkreeften alleen bij onderlinge kruising vruchtbare nakomelingen krijgen Er zijn meerdere antwoorden mogelijk, je hoeft er maar één te benoemen.recombinant DNA techniek genetische modificatie genetische manipulatie
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.