Bravoure MAX release 1.0 deel A+B - Theme 4 - ça bouge ! oefentoetsen & antwoorden

gagnerpartiravoir lieuremplirs’inscrirele rendez-vous l’entraînementles conseilsmaintenantassez een keer per weekhet stadionzwemmengelijk hebben de spelerde tegenstanderziek wordende helmechtrennen Tu as raison.Je trouve que la natation n’est pas un sport. Nous avons besoin d'une stratégie. Je ne suis pas d’accord avec toi. J’ai envie de vous voir. être (zijn) → été (geweest)avoir (hebben) → eu (gehad)pouvoir (kunnen) → pu (gekund)faire (doen) → fait (gedaan)vouloir (willen) → voulu (gewild)prendre (nemen) → pris (genomen)Toelichting:Deze werkwoorden hebben een onregelmatige voltooid deelwoord. Leer ze dus uit je hoofd!Als je niet meer weet wat passé composé is, herhaal de vorige hoofdstukken waarin dit onderwerp aan bod is gekomen. Denk er aan dat je altijd een hulpwerkwoord nodig hebt bij de passé composé, in dit geval het hulpwerkwoord avoir.  j’ai faitavons prisavons euavons joué (jouer is regelmatig) j’ai étéj’ai puont voulu (mes amis; mijn vrienden → ils)j’ai préféré (préférer is regelmatig)j’ai marché (marcher is regelmatig)ont faitToelichting:Deze opdracht combineert regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Het is belangrijk dat je de regels blijft herhalen van de regelmatige werkwoorden en de onregelmatige voltooide deelwoorden ook.Kijk goed welke vorm van hulpwerkwoord (avoir) je moet gebruiken! Ken je ze nog? j’ai, tu as, il; elle a, nous avons, vous avez, ils; elles ont + voltooid deelwoord. Deze opdracht gaat alleen over avoir, maar vergeet niet dat sommige werkwoorden être gebruiken als hulpwerkwoord. Manier 1: Een vraagteken zetten achter de zin: Tu as un livre ?Manier 2: Est-ce que voor de zin zetten: Est-ce que tu as un livre ? Nous ne sortons jamais le soir.Le train part à 18 heures pile.Les enfants  sortent de l’entraînement. Je pars en France pour les vacances.Tu sors à quelle heure ?  Selon moi, il faut faire du sport deux fois par semaine.À mon avis, l’e-sport, c’est différent que le sport en vrai. Je suis d’accord avec toi ! a. À quelle heure est-ce que tu pars ? b. Jana arrive aujourd’hui. c. J’ai eu mal à la tête. d. Où est-ce que tu as mal ?  Il faut se concentrer. Nous avons besoin d'un maillot de bain.Le volley-ball n’est pas un sport, selon moi. J’ai eu la permission de mes parents.Il fait chaud et vous sortez maintenant.Toelichting: Het is lastig om je eigen zinnen na te kijken, want er zijn meerdere vertalingen mogelijk. Vraag daarom aan je (bijles-)docent om te helpen met nakijken.