TrabiTour 4.1/ FLEX deel A + B - Kapitel 7 - Hier bin ich zu Hause! oefentoetsen & antwoorden

der Laden of das Geschäftdie Straßedie Mietwohnungin der Nähedie Sachenkomischdas ZuhauseschlimmToelichting:Let erop dat je alle zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft.Leer ook de meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden.Bij het meervoud krijg je altijd ‘die’ als lidwoord. de maanlangskomende flatlaten ziende rommelmarktgroenhet letselzich vervelen Wo wohnst du?Ich wohne auf dem Land.Mit wem wohnst du zusammen?Die Wohnung hat eine Küche, ein Wohnzimmer, ein Badezimmer und zwei Schlafzimmer.Hast du ein eigenes Zimmer?Ich bin am liebsten im Garten.Toelichting: Let erop dat je in de zinnen de zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft. Das liegt in der Nähe vom Bahnhof.Es gefällt mir hier sehr gut.In der Ecke steht ein neuer Stuhl.An den Wänden hängen Fotos. ichstam +edustam +ster, sie, esstam +twirstam +enihrstam +tsie, Siestam +enTip:Leer dit rijtje uit je hoofd en schrijf ze op je toetsblaadje zodat je tijdens het maken van de opdracht meteen kan zien welke uitgang je moet gebruiken. Je kan deze uitgangen onthouden met het woord: feesttenten.Hoe werkt het?‘fe’ doen niet meede andere letters verdeel je als volgt: e / st / t / en / t / enZet de juiste persoon eronder en je weet welke uitgang bij welke persoon hoort.Extra uitleg:Duitse werkwoorden krijgen net als Nederlandse werkwoorden altijd een uitgang. In het Duits zetten we die achter de stam van het werkwoord. Dus: stam = hele werkwoord - (e)n. Bijvoorbeeld: wohnen → stam = wohnBijvoorbeeld: ändern → stam = änderVervolgens kijk je in de zin wie het onderwerp is (wie voert de actie uit) en weet je welke uitgang je achter de stam van het werkwoord moet zetten. Bijvoorbeeld: wohnen → Ich ______ in Berlin. De stam van ‘wohnen’ is ‘wohn’, ‘ik’ is het onderwerp en volgens de regel moet er dan een -e achter de stam komen. Dus: Ich wohne in Berlin.Let op! Heb je met 2 of meer mensen te maken in een zin als onderwerp, dan gebruik je ‘sie’ van de meervoudsvormen om de uitgang te bepalen.Bijvoorbeeld: spielen → Peter und Annika __________ draußen. Peter und Annika zijn 2 mensen dus gebruik je de regel: sie → stam + en. Dan krijg je: Peter und Annika spielen draußen.Als een ding het onderwerp is dan gebruik je vaak de uitgang van ‘es’. Als het om een meervoudsvorm van een ding gaat, gebruik je ook weer de meervoudsvorm van ‘sie’. ichstam +edustam +ter, sie, esstam +twirstam +enihrstam +tsie, Siestam +enTip:Leer dit rijtje uit je hoofd en schrijf ze op je toetsblaadje zodat je tijdens het maken van de opdracht meteen kan zien welke uitgang je moet gebruiken. Je kan deze uitgangen onthouden met het woord: feesttenten. Er kauft einen neuen Wagen.Wir reisen nach Spanien.Petra wohnt in Hamburg.Ich fahre zur Schule.Frau Hoffmann, essen Sie gern Spaghetti?Die Kinder spielen gern draußen.Ihr schwimmt oft im Sommer.Toelichting: het onderwerp is onderstreept. Du tanzt die ganze Nacht.Wir reisen nach Spanien.Heißt du Petra?Ich küsse dieses Mädchen.Frau Hoffmann, warum grüßen Sie uns nicht?Sitzt du im Wohnzimmer?Toelichting: het onderwerp is onderstreept. Du kaufst Blumen.Hier füttere ich die Tiere.Wo wohnst du?Heißt du Peter?Ich reise gern nach Berlin.Wann kommt ihr nach Hause?Die Kinder spielen im Wohnzimmer.Er hört mich nicht an.Wir tanzen den ganzen Abend.Toelichting: Wist je dat ‘die Kinder’ uit zin G ‘de kinderen’ betekent? En wist je dat je dan kleine ‘sie’ van de meervoudsvormen moet gebruiken? Lees nog eens de extra uitleg bij opdracht 5. Let op! Het onderwerp is in de uitwerking onderstreept. In was für einem Haus wohnst du?Wie lange wohnst du da schön?Gefällt es dir dort?Welches Zimmer hat deine Wohnung? Hast du ein eigenes Zimmer?Was steht in deinem Zimmer?Tip:Leer de vraagwoorden die vaker terugkomen in dit hoofdstuk:auf = opin = inwas = wat wie = hoewann = wanneerwie lange = hoe lang Ich bin umgezogen.Ich wohne jetzt in der Gartenstraße.Die Gegend ist schön.Die Wand habe ich grün gestrichen.Der Tisch ist aus Holz.Mein Zimmer ist jetzt sehr bunt.