Pincode 7e ed/FLEX
- Hoofdstuk 6 - De markt produceert
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 2-3|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: vraagfunctie en vraaglijn; aanbodfunctie en aanbodlijn; verschuiving op de lijn en verschuiving van de lijn; concrete markt en abstracte markt; marktevenwicht; vraagoverschot en aanbodoverschot.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
De hoeveelheid die consumenten van een product of dienst willen kopen. Het bedrag dat consumenten maximaal voor een product of dienst willen of kunnen betalen. Factoren die invloed hebben op de hoeveelheid die producenten van een bepaald product willen produceren, zoals prijs, kosten en arbeidsproductiviteit. Markt waarbij vragers en aanbieders een fysieke plek hebben om te handelen. De hoeveelheid waarbij vraag en aanbod van een product of dienst aan elkaar gelijk zijn. maximale betalingsbereidheid opde kosten stijgendeaanbodtekort Er is in deze gevallen sprake van een abstracte markt, want er is geen concrete plek omschreven waar vragers en aanbieder(s) elkaar ontmoeten. Toelichting: Bij een concrete markt is er sprake van een concrete situatie en plek met aantallen en prijzen die specifiek voor die situatie en plek van toepassing zijn. In dit geval gaat om ‘de vraag naar draagbare koptelefoons / bloeddrukmeters’ in het algemeen. Er is dus niet één specifieke plek waar vragers en aanbieders elkaar treffen. Grafiek 1 hoort bij de bloeddrukmeters en grafiek 2 bij de koptelefoons. In grafiek 1 verandert de vraag weinig als de prijs stijgt/daalt. Bloeddrukmeters zijn noodzakelijk voor hartpatiënten, ook als ze duurder/goedkoper worden. In grafiek 2 verandert de vraag veel als de prijs stijgt/daalt (vergeleken met grafiek 1). Koptelefoons zijn minder noodzakelijk, dus reageren consumenten sterker op veranderingen in de prijs. Mogelijke antwoorden zijn: Producenten willen een product pas verkopen als ze er minimaal een bepaald bedrag voor krijgen: hun verkoopbereidheid. Als de prijs van een product (P) stijgt, zijn er meer producenten voor wie de prijs hoger is dan hun verkoopbereidheid. Zij willen het product dan verkopen, dus het aanbod (Qa) stijgt. Bij een hogere prijs hoort dus een hoger aanbod. Producenten willen een product pas verkopen als ze er minimaal een bepaald bedrag voor krijgen: hun verkoopbereidheid. Als de prijs van een product (P) daalt, zijn er minder producenten voor wie de prijs nog boven hun verkoopbereidheid is. Zij willen het product dan niet meer verkopen, dus het aanbod (Qa) daalt. Bij een lagere prijs hoort dus een lager vraag. Toelichting: Een verklaring geven is een diepgaander antwoord dan een uitleg geven. Een positief getal voor a betekent dat bij een hogere prijs een hoger aanbod hoort (= uitleg). Een verklaring hiervoor geven betekent ook nog uitleggen waarom dit zo is. In die verklaring gebruik je het begrip ‘verkoopbereidheid’. Iedere producent heeft een bepaalde verkoopbereidheid voor een product. Pas als de prijs hoger ligt dan die verkoopbereidheid, wil je het product verkopen. Als de prijs lager is dan je verkoopbereidheid, dan wil je het niet verkopen. Merk op dat in deze redenatie de prijs verandert, maar de verkoopbereidheid gelijk blijft! Bij een negatief getal voor b moet er eerst een bepaalde prijs (P) zijn voordat het aanbod (Qa) positief wordt. Producenten willen meestal minstens een bepaald bedrag ontvangen (hun verkoopbereidheid) voordat ze willen verkopen/aanbieden. Toelichting: Het getal b geeft aan hoe groot het aanbod is bij een prijs van 0 (nul). Als b positief of nul zou zijn, dan zou dat betekenen dat er bedrijven zijn die het product willen verkopen voor/vanaf een prijs van €0. Dat is niet logisch, dus b moet (vrijwel altijd) wel negatief zijn. Mogelijke antwoorden zijn: De aanbodlijn verschuift naar links. Bedrijven kunnen door hogere loonkosten minder winst maken bij iedere prijs, waardoor het aanbod daalt bij iedere prijs. Toelichting: Het aanbod is de hoeveelheid producten die bedrijven kunnen en willen verkopen. Dat hangt vooral af van de vraag of ze er winst mee kunnen maken. De hoeveelheid winst die een bedrijf (per product) kan maken, hangt af van de prijs van het product en de kosten van het product. Als de kosten (per product) stijgen, daalt de winst (per product) en willen bedrijven minder aanbieden. Er is sprake van een verschuiving van de aanbodlijn, omdat er een andere factor dan de prijs verandert. Hier zijn dat de (loon)kosten. De verwoording van meer/minder aanbod “bij iedere prijs” is vaak verplicht voor de volle punten. De aanbodlijn verschuift niet. Als de prijs van geitenkaas stijgt, dan stijgt het aanbod van geitenkaas. Dit is een verschuiving op de aanbodlijn; niet een verschuiving van de aanbodlijn. Toelichting: De aanbodlijn van geitenkaas toont het verband tussen de prijs van geitenkaas en het aanbod van geitenkaas. Als de prijs van geitenkaas stijgt, kun je met behulp van de aanbodlijn aflezen hoe het aanbod van geitenkaas verandert. De aanbodlijn zelf verandert niet van plek. De aanbodlijn verschuift naar rechts. Door een hogere arbeidsproductiviteit dalen de kosten per product, waardoor bedrijven meer winst kunnen maken bij iedere prijs, waardoor het aanbod stijgt bij iedere prijs. De aanbodlijn verschuift naar links. Als er minder geiten zijn, is er ook minder geitenmelk en kan er minder geitenkaas gemaakt worden. Het aanbod daalt bij iedere prijs. Toelichting: Het aanbod is de hoeveelheid producten die bedrijven kunnen en willen verkopen. In dit geval kunnen bedrijven simpelweg minder geitenkaas verkopen, omdat er minder geitenmelk beschikbaar is. Het aanbod van koffiebonen in een jaar kan niet reageren op de prijs / kan niet stijgen als de prijs stijgt / kan niet dalen als de prijs daalt, omdat de productie van koffiebonen lange tijd in beslag neemt: aanplanten, groeien, oogsten, etc. Toelichting: Een verklaring geven is een diepgaander antwoord dan een uitleg geven. Een verticale aanbodlijn betekent dat het aanbod niet verandert bij een hogere/lagere prijs (= uitleg). Een verklaring hiervoor geven betekent ook nog uitleggen waarom dit zo is. De hoge prijs in jaar 2 maakt het voor aanbieders op de markt van koffiebonen aantrekkelijk om de huidige plantages uit te breiden / meer nieuwe koffiestruiken aan te planten, waardoor het aanbod van koffiebonen op de wereldmarkt in jaar 5 stijgt. Bij gelijkblijvende vraag ontstaat er een aanbodoverschot. De prijs moet dalen (waardoor de vraag stijgt en het aanbod daalt) totdat vraag en aanbod weer in evenwicht zijn. Toelichting: Het marktmechanisme houdt in de prijs beweegt richting de evenwichtsprijs. Bij een vraagoverschot zal de prijs stijgt, zodat de vraag daalt en het aanbod stijgt totdat er evenwicht is. Bij een aanbodoverschot zal de prijs dalen, zodat de vraag stijgt en het aanbod daalt totdat er evenwicht is. Dit laatste is het geval in bij deze vraag. Er is evenwicht als Qa = QvDus als 1,5P - 30 = -0,75P + 60 Dus als 2,25P = 90 Dus als P = 40. De evenwichtsprijs is dus 40 cent voor een chocoladehaas. P = 60 invullen geeft Qv = -0,75 * 40 + 60 = 30. Qa = 1,5 * 40 – 30 = 30. De evenwichtshoeveelheid is dus 300.000 chocoladehazen. Toelichting: De evenwichtsprijs vind je door de Qa-vergelijking gelijk te stellen aan de Qv-vergelijking en dit dan op te lossen. Tip hierbij is om de Qa-vergelijking eerst te noteren. Je hoeft dan namelijk alleen maar te ‘plussen’: -0,75P moet naar de linkerkant en wordt dan +0,75P en de -30 moet naar de rechterkant en wordt dan +30. Voor de evenwichtshoeveelheid is het voldoende om de evenwichtsprijs in te vullen in de Qa-vergelijking of de Qv-vergelijking. Tip: doe dit bij beide, dan weet je zeker dat je de juiste P gevonden hebt. Geef altijd een volledig eindantwoord met de juiste eenheden! Dus P = 40 cent en Qa en Qv zijn hier (x 10.000) dus 30 wordt 30 x 10.000 = 300.000 chocoladehazen. Zie onderstaande grafiek De vraaglijn loopt van de coördinaat (0,80) naar (60,0). De aanbodlijn begint in (0,20) en loopt onder andere door (30,40) en (60,60). Toelichting: Om de vraaglijn te tekenen, heb je de vraagvergelijking Qv = –0,75P + 60 nodig. Hiermee bereken je twee punten, die je verbindt met een rechte lijn. Mogelijke punten zijn bij P = 0 → Qv = 60 en bij Qv = 0 → -0,75P + 60 = 0 → 0,75P = 60 → P = 80. Maar je kunt bijv. ook P = 40 invullen → Qv = 30 en je tekent dan een punt bij de coördinaat (30,40). Let goed op de assen! Bij een P van 80 hoort een Qv van 0 en bij een P van 0 hoort een Qv van 60. De vraaglijn begint dus op de verticale as bij 80 en niet bij 60! Voor de aanbodlijn gebruik je de aanbodvergelijking Qa = 1,5P - 30 en ook daarmee bereken je twee punten. Dat kan het startpunt zijn, maar dat is niet verplicht. Het startpunt is bij Qa = 0 ofwel 1,5P - 30 = 0 → 1,5P = 30 → P = 20. Vul nog een ander P (bijv. P = 40, P = 60 of P = 80), reken de bijhorende Qa uit en teken dit punt in de grafiek. Als het goed is, snijden de lijnen bij P = 40 en Q = 30 (het evenwicht uit vraag a). Altijd goed om dit te checken! Mogelijke antwoorden zijn: Qa = 0 geeft 3P - 60 = 0 → 3P = 60 → P = 20. De minimale verkoopbereidheid is € 20. Qa = 1 geeft 3P - 60 = 1 → 3P = 59 → P = 19,67. De minimale verkoopbereidheid is € 19,67. Toelichting: Verkoopbereidheid is het bedrag dat een producent minimaal voor een product wil ontvangen. Sommige producenten hebben een lage verkoopbereidheid, andere een hoge verkoopbereidheid. De minimale verkoopbereidheid is die prijs die geen / één producent er nog voor wil ontvangen. Dit is te berekenen door Qa gelijk te stellen aan nul of aan één en op te lossen welke prijs daarbij hoort. Bij P = 30 is Qv = -2 x 30 + 100 = 40 (miljoen) En is Qa = 3 x 30 - 60 = 30 (miljoen). De vraag is groter dan het aanbod, dus er is een vraagoverschot. GebeurtenisVerschuiving van de aanbodlijn / vraaglijn Er ontstaat een aanbodoverschot / vraagoverschotEvenwichtsprijs daalt / stijgtZoals te zien in grafiek met nummer 1vraaglijnaanbodoverschotdaalt42vraaglijnvraagoverschotstijgt33aanbodlijnvraagoverschotstijgt2Toelichting: Bij gebeurtenis 1 zal de vraag naar pindakaas dalen bij iedere prijs. De vraaglijn verschuift naar links. Hierdoor ontstaat minder vraag dan aanbod → een aanbodoverschot. In grafiek 4 is te zien dat hierdoor de prijs zal moeten dalen of weer voor evenwicht te zorgen. Bij gebeurtenis 2 zal de vraag naar pindakaas stijgen bij iedere prijs. De vraaglijn verschuift naar rechts. Hierdoor ontstaat meer vraag dan aanbod → een vraagoverschot. In grafiek 3 is te zien dat hierdoor de prijs zal moeten stijgen of weer voor evenwicht te zorgen. Bij gebeurtenis 3 zal het aanbod van pindakaas dalen bij iedere prijs. De aanbodlijn verschuift naar links. Hierdoor ontstaat minder aanbod dan vraag → een vraagoverschot. In grafiek 2 is te zien dat hierdoor de prijs zal moeten stijgen of weer voor evenwicht te zorgen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.