Op Niveau 3e ed LRN-line deel A+B - Hoofdstuk 2 - Taalverzorging 1 oefentoetsen & antwoorden

Het juiste antwoord is C. Je kunt er een lidwoord voor zetten, je kunt het verkleinen en je kunt er enkelvoud of meervoud van maken. Toelichting:A. Klopt niet. Deze uitleg hoort bij een werkwoord. B. klopt niet. In deze uitleg staat dat je een lidwoord achter het zelfstandig naamwoord kunt zetten, maar je kunt een lidwoord alleen vóór het zelfstandig naamwoord zetten.  Voor een verkleinwoord staat altijd het lidwoord: het (het boompje, het huisje, het pennenbakje). Voor een woord in meervoud staat altijd het lidwoord: de (de boeken, de tafels, de telefoons, de fietsen) Een naam: Ben, meneer Janssen, Yusuf Hansa.Een merknaam: Samsung, spijkerbroek van Levi’s.Een stad of land: Rotterdam, Spanje.Een titel van een boek of film: Blauwe plekken, Dagboek van een muts, De waanzinnige boomhut. Het juiste antwoord is C. Je zet een punt na een bevel. Na een bevel zet je een uitroepteken, een punt klopt dus niet. Toelichting: De andere antwoorden zijn wel juist: Je zet een uitroepteken na een uitroep (bijvoorbeeld: wat leuk!), na een waarschuwing (bijvoorbeeld: kijk uit!) en na een bevel (bijvoorbeeld: kom hier!).Je zet een punt na een gewone zin, bij veel afkortingen (bijvoorbeeld: enz. en o.a.) en na een voorletter (bijvoorbeeld J.E. van de Linden).Je zet een vraagteken na een vragende zin (bijvoorbeeld: Hoe laat is het?) Gebruik hoofdletters en leestekens. Gebruik geen afkortingen. Maak hele zinnen. Toelichting:Hierdoor wordt de tekst makkelijker te lezen. Afkortingen begrijpt niet iedereen. Daardoor is de tekst moeilijker te lezen.In elke zin schrijf je een onderwerp en een persoonsvorm. Het juiste antwoord is B. Trots, trotser, trotst.Toelichting:Je maakt de trappen van vergelijking door het grondwoord eerst te schrijven. Daarna voeg je -er of -st toe. Soms moet je het grondwoord aanpassen, zoals bijvoorbeeld bij veel, meer, meest. De jongen luistert aandachtig naar de uitleg van de leraar.Mijn ouders koken vanavond een speciaal gerecht voor het hele gezin.Tijdens de pauze voetballen we fanatiek op het schoolplein.De kat klimt langzaam in de grote boom voor het huis. Toelichting: Een manier om het werkwoord in de zin te vinden, is door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord verandert dan mee:De jongen luisterde aandachtig naar de uitleg van de leraar.Mijn ouders kookten vanavond een speciaal gerecht voor het hele gezin.Tijdens de pauze voetbalden we fanatiek op het schoolplein.De kat klom langzaam in de grote boom voor het huis.  kind - kinderen → manier: -eren achter het woord.opa - opa’s → manier: bij klinkers aan het eind van het woord krijg je: -‘s erachter.kast - kasten → manier: - en achter het woord.etalage - etalages → manier: -s achter het woord.buis - buizen → manier: -s verandert in -z + -en achter het woord. Afkortingen maken je tekst moeilijker om te lezen. Dit komt omdat niet iedereen weet waar de afkortingen voor staan.  de weghet potloodde tafelhet boekde wereldbolde geodriehoekhet schilderijhet proefwerk steden (Een stad wordt steden omdat in sommige woorden de klinker in het meervoud verandert). auto’s (Woorden die eindigen op i, o, a, y of u krijgen ‘s wanneer je ze in het meervoud zet). ideeën (Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen in het meervoud een trema.glazen (Bij woorden die eindigen op -s moet je in het meervoud soms de laatste letter in een -z- veranderen).keuzes/keuzen (Sommige woorden die eindigen op -e hebben twee meervoudsvormen).kleden (Bij sommige woorden moet je een klinker weghalen in het meervoud). sommen (Bij sommige woorden moet je een medeklinker toevoegen in het meervoud). werven  (Bij woorden die eindigen op -f moet je in het meervoud soms de laatste letter in een -v- veranderen). Bacteriën (Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen in het meervoud een trema). Toelichting:Let op bij c en i: Je zet het trema op de laatste -e van het woord als de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt. Als de klemtoon wel op de laatste lettergreep van het woord ligt, dan voeg je -ën toe.  Mu-ziek Stoel-tjeBo-men Vi-de-o Com-pu-ter Blik-semLe-ren Ta-blet Sam loopt snel naar school. Hij is bijna te laat. In de haast is hij zijn pen vergeten. Wat moet hij nu doen? Hij vraagt aan Emma of hij er een mag lenen. Wat fijn dat zij altijd wil helpen. Lang - langer - langstweinig - minder - minstGraag - liever - liefstDichtbij - dichterbij - dichtstbij Bijvoorbeeld: 1. Ik ga vanmiddag met vrienden afspreken. 2. Ik fiets vanmiddag naar huis.3. Ik maak vanmiddag mijn huiswerk. Bijvoorbeeld: 1. Ik ging vanmiddag met vrienden afspreken. 2. Ik fietste vanmiddag naar huis.3. Ik maakte vanmiddag mijn huiswerk.