Pincode 7e ed/FLEX
- Hoofdstuk 7 - De overheid produceert
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 2-3|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: individuele vs. (quasi-)collectieve goederen; negatieve en positieve externe effecten; Rijksbegroting; overheidssaldo en overheidsschuld.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
quasi-collectieve nadelige ; niet indirecte solidariteitsbeginsel begrotingsoverschot ; niet 3% De juiste antwoorden zijn: Draagkrachtbeginsel: de hogere inkomens betalen relatief meer belasting dan de lagere belastingen dan de lagere inkomens. Profijtbeginsel: je betaalt alleen belasting als je het goed consumeert. Solidariteitsbeginsel: het collectief komt op voor het individu. De overheid kan belastingen verhogen of bezuinigen op overheidsuitgaven. Het fietspad is een collectief goed. Het wordt door de overheid geproduceerd en je kunt geen individuele prijs laten betalen voor de aanleg van een fietspad. Toelichting: Fietspaden en wegen zijn soms lastig in te delen in het juiste type goed. De aanleg ervan moet collectief geregeld worden, want bedrijven (‘de markt’) kunnen fietspaden niet individueel verkopen aan consumenten. Echter, voor het gebruik van een fietspad of weg kun je consumenten wel individueel laten betalen, door er bijvoorbeeld tol op te heffen. De horecaondernemers bij het strand zullen meer klanten en dus omzet / winst krijgen door het fietspad, zonder dat ze direct bijdragen aan de kosten van het fietspad / zonder dat dit in de prijs van het fietspad zit opgenomen. Toelichting: Een product creëert positieve externe effecten als er sprake is van voordelen voor anderen die niet in de prijs van het product zijn opgenomen. Andere mogelijke positieve externe effecten zijn: Minder autoverkeer (wat leidt tot minder uitstoot en files) Betere volksgezondheid door meer beweging Toename van toerisme in de regio. … ieder ander voorbeeld dat voordelen voor anderen geeft die hier niet direct voor betalen. Directe belastingen worden rechtstreeks afgestaan door degene die de belasting uiteindelijk draagt. Dat zijn (hier) de loon- en inkomstenbelasting en de winstbelasting. Indirecte belastingen worden afgestaan via een tussenpersoon (zoals een winkel) die deze doorberekent in de prijs. Dat zijn (hier) de BTW en de accijnzen. Er is sprake van een begrotingstekort, want de uitgaven (350 miljard euro) zijn hoger dan de inkomsten (230 miljard euro). Het tekort is 120 miljard euro. Dit betekent dat de overheidsschuld zal toenemen met 120 miljard euro, omdat de overheid dit tekort moet lenen. Er zijn twee mogelijke antwoorden te geven: Door rekeningrijden wordt autorijden (met tijdens de spits en in drukke gebieden) duurder. Hierdoor gaan mensen minder autorijden (tijdens de spits en in drukke gebieden). Er zijn dan minder nadelige gevolgen van autorijden voor anderen (zoals milieuvervuiling, files, geluidsoverlast, etc.) ; of Door rekeningrijden wordt autorijden (met tijdens de spits en in drukke gebieden) duurder. De nadelige gevolgen voor anderen (zoals milieuvervuiling, files, geluidsoverlast) worden dan in de prijs van het autorijden verwerkt, waardoor de negatieve effecten intern worden gemaakt. Toelichting:Merk op dat het geven van een voorbeeld van negatieve externe effecten iets anders is dan het geven van een uitleg. De voorbeelden staan hier tussen haakjes in het antwoord, omdat het juist draait om de uitleg. Bij een uitleg moet je laten zien dat je het begrip kent. Het begrip ‘negatieve externe effecten’ heeft een definitie met meerdere kernelementen. Het zijn negatieve gevolgen van productie of consumptie van een product (hier: autorijden) voor de welvaart van anderen: er is sprake van maatschappelijke kosten (bijv. files waar mensen en bedrijven last van hebben door tijdverlies) die niet in de prijs van het product zijn verwerkt. Het is daarom belangrijk dat je in je antwoord op die elementen ingaat. Dat kan hier door te beargumenteren dat de negatieve gevolgen voor anderen minder worden, óf door te beargumenteren dat deze negatieve gevolgen (maatschappelijke kosten) nu wel in de prijs zitten. Bij het profijtbeginsel betaal je belasting als je een collectief goed gebruikt. Bij de motorrijtuigenbelasting betaal je een vast bedrag aan belasting als je een auto hebt, ook als je er niet mee rijdt. Bij rekeningrijden betaal je (meer) belasting als je de wegen (meer) gebruikt. Als de overheid een begrotingstekort heeft, zullen ze geld moeten (bij)lenen, waardoor de staatsschuld toeneemt. Als de staatsschuld toeneemt, moet de overheid in de toekomst extra uitgaven doen voor rente en aflossing, waardoor de kans op een begrotingstekort ook stijgt. Economische groei houdt in dat het BBP stijgt. Als het BBP stijgt, dan wordt de staatsschuldquote kleiner. Als het BBP stijgt zal de overheid hogere belastingontvangsten krijgen (bijv. loon- en inkomstenbelasting, winstbelasting, BTW, accijnzen) en daardoor misschien een begrotingsoverschot. Bij een begrotingsoverschot daalt de staatsschuld en dan wordt de staatsschuldquote kleiner. Toelichting: De staatsschuldquote daalt als de noemer stijgt en/of de teller daalt. Economische groei betekent groei van het BBP en dus dat de noemer stijgt. Voor de teller is een uitgebreidere redenatie nodig, want er moet uitgelegd worden hoe economische groei kan leiden tot een kleinere staatsschuld. Bedenk dan dat de staatsschuld daalt bij een begrotingsoverschot en dat een begrotingsoverschot ontstaat als de overheidsontvangsten groter zijn dan de overheidsuitgaven. Door terug te redeneren kun je dus een link leggen tussen economische groei (beginpunt) en de staatsschuld (eindpunt). Geluidszone 1: €300 miljoen / 15 miljoen m2 = €20 per m2Geluidszone 3: €102 miljoen / 1,2 miljoen m2 = €85 per m2Geluidszone 3 ligt dichter bij de luchthaven, want daar is de prijs van stilte / het waardeverlies per m2 koopwoning het hoogst. Toelichting: De prijs van stilte is uitgedrukt in een eurobedrag per m2. Om dit te berekenen, deel je het eurobedrag van het waardeverlies door het aantal m2. Een hoge prijs van stilte betekent een hoog waardeverlies per m2 koopwoning. Iemand met een huis van 100 m2 in geluidszone 1 heeft dus een totaal waardeverlies van €2.000 (€20 x 100 m2) en iemand met een huis van 100 m2 in geluidszone 3 heeft dus een totaal waardeverlies van €8.500 (€85 x 100 m2). Totale waardeverlies koopwoningen van omwonenden = 300 + 318 + 102 = €720 miljoen. Belastingbedrag per vliegticket = €720 miljoen / 90 miljoen = €8. Toelichting: Het waardeverlies van de koopwoningen wordt in dit onderzoek gemeten om de geluidsoverlast van omwonenden in geld uit te drukken. Aan de totale geluidsoverlast die omwonenden ervaren kan dus een waarde van €720 miljoen worden gehangen. Collectieve lastendruk = (Belastingopbrengst + Premieopbrengst) / BBP × 100%2022: (€230 miljard + €135 miljard) / €900 miljard × 100% = 40,56% 2023: (€245 miljard + €140 miljard) / €930 miljard × 100% = 41,40%2024: (€255 miljard + €145 miljard) / €960 miljard × 100% = 41,67%De collectieve lastendruk is dus gestegen. Maximale belasting- en premieopbrengst = €990 miljard × 0,40 = €396 miljard Begrotingstekort 2024 = 0,032 × €960 miljard = €30,72 miljard Staatsschuld eind 2024 = €425 miljard + €30,72 miljard = €455,72 miljard. Staatsschuld als percentage van het BBP = €455,72 miljard / €960 miljard × 100% = 47,5%. Nederland voldoet hiermee aan de norm uit het Stabiliteits- en Groeipact van de EMU, omdat de staatsschuld lager is dan 60% van het BBP.Toelichting: Gevraagd is om te berekenen hoe hoog de staatsschuld is (in procenten van het BBP) aan het einde van 2024. De staatsschuld van begin 2024 is gegeven. Om de staatsschuld aan het einde van 2024 te berekenen, moet je dus weten hoeveel de staatsschuld groeit in 2024. De staatsschuld groeit als een overheid een begrotingstekort heeft: het bedrag dat de overheid tekortkomt, moeten ze bijlenen. BBP 2025 = €960 miljard x 1,02 = €979,2 miljard. Begrotingstekort 2025 = €30,72 miljard - €8 miljard = €22,72 miljard. Staatsschuld eind 2025 = €455,72 miljard + €22,72 miljard = €478,44 miljard. Staatsschuld als percentage van het BBP = €478,44 miljard / €979,2 miljard x 100% = 48,9% Toelichting: Om de staatsschuld aan het einde van 2025 te berekenen, neem je de staatsschuld van het einde van 2024 (= het begin van 2025) uit het antwoord van vraag a: €455,72 miljard. Dit keer moet daar het begrotingstekort van 2025 bij geteld worden. Bekend is dat de overheidsinkomsten met €5 miljard stijgen en dat de overheidsuitgaven met €3 miljard dalen. Dat maakt het tekort €8 miljard kleiner dan in 2024. Merk op dat er wel nog steeds een tekort is! Cindy heeft gelijk. In bron 1 is te zien dat de Nederlandse overheid ieder jaar een tekort heeft, dus ieder jaar zal er geleend moeten worden, waardoor de staatsschuld ieder jaar toeneemt. Toelichting: Kijk goed naar wat de gegevens in de bron voorstellen! De bron toont het overheidstekort en niet de staatsschuld. Hoewel het overheidstekort (bijna) elk jaar kleiner wordt, is er wel elk jaar een tekort (= meer uitgaven dan inkomsten). 11 miljard / 1,5 x 100 = € 733 miljard (afgerond) Toelichting: Bron 1 toont dat de overheid in 2016 een tekort heeft van € 11 miljard. Bron 2 toont dat dit tekort van 2016 gelijk is aan 1,5% van het bbp. Het bbp is dan dus het 100% getal, dus je rekent van 1,5% naar 100%. Zie de verhoudingstabel hieronder. Dat kan bijvoorbeeld via 1% door eerst te delen door 1,5 en vervolgens te vermenigvuldigen met 100. Tekort 2016BBP 2016€ 11 miljard€ … miljard 1,5% 100%
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.