Biologie voor Jou 7e ed deel B - Thema 6 - Ecologie oefentoetsen & antwoorden

• Juist

 

• Juist

 

• b) Voedselketen

 

• Vleeseter

 

• Door verdamping

 

• De lucht, producenten, consumenten en reducenten

 

• Het totale gewicht van alle stoffen die energie bevatten (zoals koolhydraten, eiwitten en vetten) in een organisme.

 

• Piramide van aantallen

 

• Onjuist, het gaat erom dat zowel de abiotische als de biotische factoren de meest gunstige waarde hebben.

 

• Juist

• Juist

• Pioniersecosysteem

• Juist

• Hun prooi te grijpen.

• Waterplanten worden als het ware gedragen door het water.

• Een groot wortelstelsel of dikke kleine bladeren.

• Dat is een organisme die andere organismen nodig heeft om zich mee te voeden en geen bladgroen heeft.

 

• De plaats in de voedselketen van een organisme.

 

• Je moet hier 3 van de volgende ecosystemen noemen: Duingebieden, loofbossen, naaldbossen, heidevelden, plassen, akkers, weiden, sloten, rivieren, het waddengebied.

 

• De laag die de bodem bedekt bestaande uit afgevallen takjes en bladeren

 

• Een symbiose

• b) Biotische factor

• b) Een ecosysteem

• Omdat zij dmv fotosynthese het voedsel produceren voor alle andere organismen.

 

• c) Consument 3e orde

• Het zit vaak in moleculen die energie geven. Door deze moleculen te eten, hebben we energie om te blijven leven.

 

• Als het donker/nacht is.

• Bij bijvoorbeeld een bos met veel oude bomen.

 

• Zo kan per functionele categorie bekeken wat de aantallen of biomassa is. Dit is voor het functioneren van het ecosysteem belangrijker dan individuele soorten.

• Er zullen meer muizen komen dan in het jaar waarin de boer ze zag, omdat er genoeg te eten is.

• Het moeten consumenten 2e orde zijn, dus dieren die de muizen eten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een havik, een vos, een slang e.d.

 

• Deze worden steeds gematigder (minder extreem).

 

• Ricardo bevindt zich in een pioniersecosysteem (begin van de ontwikkeling) omdat er maar weinig soorten in het ecosysteem voorkomen.

 

• Dan hebben ze minder weerstand in het water en komen ze dus makkelijker vooruit.

• Landdieren leven in vele verschillende ecosystemen en hun poten zijn aangepast aan het ecosysteem waar ze in leven.

 

• Dat ze niet zo goed tegen zonlicht kunnen / dat het schaduwplanten zijn.

 

• Omdat de plant helemaal afsterft in de winter, heeft hij geen bladeren meer over voor fotosynthese. Als hij dan geen reservevoedsel opslaat in de wortel, kan de paardenbloem niet meer opkomen omdat hij geen energie heeft om te groeien.

 

• Alle planten die hier genoemd worden, zijn goed!

• Deze worden door het organisme als brandstof gebruikt

• Ze kunnen ondergestoven raken, er zit weinig humus in de bodem, er zit vaak veel zout in de lucht, het waait vaak flink, soms worden ze overstroomd door zeewater, de ondergrond is heel los.

 

• Er zijn veel holtes om in te schuilen en er is veel voedsel aanwezig in de vorm van afgevallen takjes en bladeren.

Je moet bij deze vraag één van de volgende diersoorten noemen:

• Kippen
• Leeuwen
• Apen
• Honden
• Wolven
• Olifanten
• (alle zoogdieren die in groepen leven en nog een paar extra diersoorten)

Bij deze vraag zijn veel verschillende antwoorden mogelijk. Ter check van jezelf kun je controleren of de abiotische factoren allemaal levenloos (niet dood of levend) zijn en je biotische factoren wel allemaal levend (of dood).

• Denk bij biotische factoren bijvoorbeeld aan:
• Apen
• Tijgers
• Vlinders
• Slangen
• Kikkers
• Schorpioenen
• Wormen
• Bomen
• Lianen
• Denk bij abiotische factoren bijvoorbeeld aan:
• Regenval
• Stenen
• Zonnestralen
• Wolken
• Temperatuur

• d) Reducenten

• Koolstofdioxide: Het is het afbraakproduct van de reducenten wat in gasvorm naar buiten komt.

 

• Er gaat altijd biomassa verloren door verbranding.

• Dan zullen er 2 jaar na het slechte eikeljaar meer eekhoorns komen, waardoor er meer voedsel is voor de consumenten 2e orde en de consumenten 3e orde, waardoor er daar ook meer van zullen komen.

Je antwoord moet 2 van de volgende manieren bevatten

• Zorgt voor meer schaduw
• Houdt vocht vast
• Houdt voedingsstoffen en humus vast dmv de wortels
• Produceert zuurstof
• Biedt nestgelegenheid voor organismen
• Biedt voedselgelegenheid voor dieren

• Snavel: Een pincetsnavel of een haaksnavel
• Poten van een zangvogel: 3 tenen naar voren en 1 naar achter.

• Door vroeg in het voorjaar te bloeien, worden de voorjaarsbloeiers niet afgeschermd van licht en bestuivers door de bladeren van de bomen waaronder ze groeien.

• Het is een autotroof organisme, want een korstmos heeft geen andere organismen nodig om aan voedsel of energie te komen.

 

• Die breken ze af tot kleine moleculen, die vervolgens weer gebruikt kunnen worden door de producenten.

 

• Een loofbos, omdat een loofbos meer diversiteit kent aan planten- en diersoorten.

 

• Omdat de soorten bodemdieren in de strooisellaag afhangt van de soorten afgevallen takjes en bladeren die zich in het strooisel bevinden. Per ecosysteem verschillende planten die daar in groeien, en dus ook de bodemdieren.

• Parasitisme