Bravoure MAX release 1.0 deel A+B - Theme 1 - Quoi ! Tu manges ça ? oefentoetsen & antwoorden

acheterc’est bon choisir le repas prendre le poisson boire le frigo utiliserle dessert de koffie honderdhet meshet voorgerecht het hoofdgerecht de suiker ik zou willen de melk reserveren het stokbrood  Aujourd’hui, je vais préparer un bon repas ! Elle va acheter des tomates au marché. Tu dois ajouter du sel pour un meilleur goût. Pour couper la viande, il faut un couteau. Pour préparer le caramel, mettre le beurre dans la casserole. Après les cours, nous aimons boire un verre de coca. L’application réduit le gaspillage alimentaire. Les pâtes doivent cuire 8 minutes.  Tu prends du lait tous les jours. Pour faire une tarte tatin, d’abord, vous prenez une casserole. Dans ma famille, nous prenons le goûter ensemble. Les Français prennent leur déjeuner au restaurant. Tu ne dois pas prendre de glace en dessert (devoir + infinitief werkwoord). Toelichting:PRENDRE- PRÉSENT (tegenwoordige tijd) Je prendsTu prends Il/elle prendNous prenonsVous prenezIls/elles prennent  J’apprends le français. Tu prends trois tomates pour la recette. Elle ne comprend pas le sens du mot “couteau”. Le chef apprend à faire des bitterballen. Tu dois comprendre que manger des fruits est bon pour la santé. Toelichting: prendre = nemen apprendre = leren comprendre = begrijpen Nous achetons du lait tous les jours. Vous achetez du pain à la boulangerie. Ils achètent des tomates au marché. J’achète une pizza quatre fromages. Tu n’achètes pas de chocolat chaud aujourd’hui. Toelichting: Het accent grave wordt alleen gebruikt op de drie enkelvoudige personen en de laatste meervoudige persoon (alle personen behalve wij en jullie). Je préfère la viande au poisson. Mes parents aiment le fromage. Tu détestes les épinards. Nous préférons cuisiner le dimanche. Vous adorez la pizza quatre fromages. Toelichting: Let op met het accent grave op de werkwoord ‘préférer’Je préfèretu préfèresil/elle préfèrenous préféronsvous préférezils/elles préfèrent Pour acheter un croissant, je vais à la boulangerie. Je ne mange pas de viande. Tu préfères les pâtes au riz. J’adore l’eau gazeuse. Pour faire une pizza, il me faut de la  mozzarella. Au marché, j’achète toujours des fruits. Je voudrais 1 kilo de tomates. Vous allez au supermarché. À l’aéroport, il y a beaucoup de restaurants. Ils boivent du coca. Toelichting:gebruik je…voorbeeld: au / à la / à l’ / auxals je wilt zeggen “naar een plaats” of waar je bent, gebruik je soms “à”. “À” wordt ook gebruikt voor de smaak van een ijsje of het hoofdingrediënt van een gerecht.au + mannelijk woord Je vais au restaurantà la + vrouwelijk woordTu vas à la boulangerieà l’ + woord dat begint met een klinkerà l’aéroportaux + meervoudswoordune tarte aux épinardsdu / de la / de l’ / desals je niet weer hoeveel iets is.du + mannelijk woord je mange du fromagede la + vrouwelijk woordTu veux de la tarte aux pommes ? de l’ + woord dat begint met een klinkerNous buvons de l’eau minérale des + meervoudswoordJ’ai apporté des croissants le, la, l’, les na de werkwoorden zoals adorer, aimer, préférer, détester le + mannelijk woord Je n’aime pas le cocala + vrouwelijk woordTu adores la cuisine françaisel’ + woord dat begint met een klinker Je déteste l’eau gazeuzeles + meervoudswoordElle préfère les champignonsde / d’na een hoeveelheid of ontkenninghoeveelheidun morceau de tarte100 g d’huile ontkenningJe n’ai pas de biscuits.Il ne veut pas d’eau.Je ne mange jamais de viande.   J’adore la salade verte. Elle achète un petit croissant. Voilà une belle tarte. Tu bois du chocolat chaud. Il prend le couteau rouge. Toelichting: Bijvoeglijke naamwoorden worden meestal na het zelfstandig naamwoord geplaatst.Bijvoeglijke naamwoorden van kleuren worden altijd na het zelfstandig naamwoord geplaatst.Korte bijvoeglijke naamwoorden zoals petit en beau worden voor het zelfstandig naamwoord geplaatst. Let op: Dit is een voorbeelduitwerking. Jouw geschreven stukje kan er dus heel anders uit zien dan onderstaand voorbeeld. Je kunt dit op verschillende manieren schrijven.Je déteste les fruits de merJ’adore la pizza, mais je préfère les pâtes. Je mange toujours des fruits et des légumes ! Des fraises, des poivrons, etc … Je n’ai jamais de coca à la maison. Comme dessert, je prends toujours un morceau de tarte. Tip! Wanneer je een schrijfopdracht moet maken, denk er goed over na wat je wilt vertellen. Ken ik alle woorden die ik wil gebruiken? Zorg ervoor dat je zinnen correct zijn. Als je een betekenis van een woord niet weet, kies voor een ander woord waar je zeker van bent. Ook al klopt het niet in de werkelijkheid.