Op Niveau 3e ed LRN-line deel A+B - Hoofdstuk 9 - Taalverzorging 4 oefentoetsen & antwoorden

Het juiste antwoord is: A Toelichting:De zin is goed geschreven, want het is jouw fiets. Dit is een bezittelijk voornaamwoord.  Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en eindigt meestal op een -e.  Bij letterlijk taalgebruik gebruik  je woorden waarmee je iets precies zegt zoals het is. Bij figuurlijk taalgebruik zeg je het met een beetje fantasie. Het juiste antwoord is: B, niet waar.  ToelichtingOm zeker te weten of je de of het voor de samenstelling zet, check je wat er voor het laatste woord in de samenstelling staat. Bijvoorbeeld: telefoonhoesje. Het is het hoesje. Dus is het ook het telefoonhoesje.  Op maandag fietst Sam naar school. Hij stopt even bij de winkel en legt zijn tas op de grond. In de winkel koopt hij een appel. Daarna gaat hij snel naar school, want zijn docent wacht voor de deur. Ik snijd de appel met een scherp mes.Mijn broer zit op een kapotte stoel in de woonkamer.Oma gaf me een gebreide trui om aan te trekken. Na het douchen pak ik een grote handdoek om mezelf af te drogen. Klankveranderend → zingenKlankvast → lachenKlankveranderend → drinkenKlankveranderend → rijdenKlankvast → makenKlankvast → bellenKlankveranderend → beginnenToelichtingBij klankveranderende werkwoorden verandert de klank bij het voltooid deelwoord. De klinker in het midden verandert vaak bij deze woorden. Bij klankvaste werkwoorden blijft de klank juist hetzelfde bij het voltooid deelwoord. Vaak wordt het voorvoegsel ‘ge-’ en de uitgang ‘-t’ of ‘-d’ toegevoegd.  Toen ik thuiskwam, zag ik de gebroken vaas op de vloer liggen. Blijkbaar was de kat er weer tegenaan gestoten. Het ingepakte cadeau lag nog steeds mooi op het bureau, klaar voor het feest van vanavond. Ik was blij dat de geplande activiteit voor de avond nog steeds door kon gaan, ondanks de chaos die de kat had veroorzaakt. fietszadelschoolvakboekenkastlunchtrommelstoelpootbloempot jongen = znwzijn = bez. vmwgrote = bnwZij = pers. vnwblauwe = bnwvoor = vzmooie = bnwnaast = vzWij = pers. vnwnaar = voorzetselnieuwe = bnwMijn = bez. vnwhuis = znw De hond heeft geblaft. We hebben de tafel gedekt. Ik heb hard gewerkt. Hij heeft een trui gebreid. De baby heeft gelachen. Ze heeft haar kamer opgeruimd. De vogels zijn gevlogen. Ik heb een brief geschreven. De regen is gestopt. Jij hebt gewacht op de bus. Mijn moeder zit op hete kolen.Figuurlijk – Ze is erg ongeduldig of zenuwachtig. Ze wacht op iets spannends of iets dat snel moet gebeuren.De hond ligt in zijn mand te slapen.Letterlijk – De hond ligt echt in zijn mand en slaapt.Ik heb vlinders in mijn buik.Figuurlijk – Dit betekent dat je je zenuwachtig of opgewonden voelt, meestal bij iets spannends zoals een date of belangrijke gebeurtenis.De zon schijnt fel op het raam.Letterlijk – De zon schijnt echt heel sterk door het raam.Die jongen heeft een scherpe tong.Figuurlijk – Hij zegt vaak harde of onaardige dingen tegen andere mensen.Ze zit met haar neus in de boeken.Figuurlijk – Ze is druk aan het studeren of lezen, vaak met veel concentratie.Hij eet een boterham met kaas.Letterlijk – Hij eet daadwerkelijk een boterham met kaas erop.Na het ongeluk zat ik helemaal in de knoop.Figuurlijk – Je was in de war, had het moeilijk met het verwerken van de situatie of je voelde je gestrest. OpsommingHerhalingOpsommingHerhalingHerhalingOpsomming Vorige week gingen mijn zus, mijn neefje en ik naar Amsterdam.We wilden graag naar het Rijksmuseum.Onderweg regende het hard, dus we moesten onze jassen goed dichtdoen.In het museum zagen we schilderijen van Rembrandt, Vermeer en Van Gogh. Daarna dronken we warme chocolademelk in café De Malle Molen.