Compañeros 1 LiFo (A1) - Hoofdstuk 5 - Dónde están las llaves? oefentoetsen & antwoorden

 a) de lamp  b) de tafel  c) de spiegel  d) de wasmachine  e) snel  f) de keuken  g) de leunstoel/de fauteuil  h) het bedi) het kopjej) lelijk   a) el apartamentob) la terrazac) el teléfonod) la estanteríae) el año pasadof) la plazag) estupendo/ah) la duchai) el panj) de primero  a) Las llaves están en la mesa. b) ¿De quién es este coche? c) El castillo está en la plaza Real. d) Mi habitación tiene una ventana grande.  e) ¿Dónde están las llaves de Graciela?   a) es b) son c) somos d) soy e) eres   a)  estáis b) está c) está d) están e) estoy   a) Ser gebruik je bij vaste eigenschappen. b) Estar gebruik je bij plaatsaanduidingen. c) Hay gebruik je als het onderwerp onbepaald is en bij telwoorden. d) Mi cama es grande. d) Mi cama está en el dormitorio. d) Hay dos camas en mi dormitorio. Tip: Ser gebruik je bij een eigenschap oftewel bij iets wat blijvend is. Estar gebruik je als je wilt aangeven waar iets of iemand zich bevindt en hay gebruik je als je ‘er’ hoort in de Nederlandse zin..   a) estamos b) hay c) es d) son e) está f) hay   a) Estoy con mi perro en el jardín. b) Mis zapatos son nuevos. c) Hay dos sofás al lado de mi escritorio. d) ¿Dónde está el ordenador? e) Mi casa es grande y moderna. f) Somos muy buenos.   Tip:   Kijk eerst welk werkwoord je moet gebruiken. Kies dan de juiste vorm daarvan. bv zin a: ‘Ik’ is het onderwerp van de zin en het gaat hier om waar ik     ben, dus plaats. Dan gebruik je het werkwoord estar in de ik-vorm, dus estoy.   a) debajo de la  b) al lado del  c) detrás del  d) encima de la  e) delante del  Tip:  als het voorzetsel de in combinatie met het lidwoord el wordt gebruikt, dan wordt dat samen del. Bij een vrouwelijk woord verandert er niets en blijft het de la.