Talent MAX deel A + B - Hoofdstuk Onderdeel Grammatica zinsdelen - 1.7 t/m 5.7 oefentoetsen & antwoorden

Antwoord c. 'Er staat altijd een lijdend voorwerp in de zin' is niet waar.  Door de persoonsvorm van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.   Als de werkwoorden zijn, worden en blijven niet als koppelwerkwoord in de zin staan, is het een werkwoordelijk gezegde. De werkwoorden zijn, worden en blijven zijn niet altijd koppelwerkwoord, ze kunnen ook hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn. In dat geval is er sprake van een werkwoordelijk gezegde. Je bent gisteren laat thuisgekomen.Bent is in deze zin een hulpwerkwoord bij het zelfstandige werkwoord thuisgekomen.  waarniet waar, die delen horen ook bij het wwg. Dit kun je zien aan het aantal persoonsvormen in de zin.  Het meewerkend voorwerp is het zinsdeel dat aangeeft aan wie of voor wie iets gebeurt. Je herkent het meewerkend voorwerp door te vragen: aan wie? of voor wie? Bijvoorbeeld: Ik geef de leraar een boek. → aan wie geef ik een boek? → aan de leraar is het meewerkend voorwerp a. Hopelijk zal de administratie de ouders op tijd een bericht sturen over de gewijzigde lestijden van de school. c. Op het Marktplein heeft de gemeente een muziektent laten bouwen. Toelichting:In zin b. zit geen lv, omdat het een zin is met een naamwoordelijk gezegde (is een heel gezellig vertrek). b. Die mopperige man van de hoek schijnt vier keer wereldkampioen marathonschaatsen geweest te zijn. d. Voor de meeste mensen blijkt minder snoepen een lastige opgave te zijn.   Lily werd een hele beroemde zangeres.De tuin is in de zomer behoorlijk verdroogd. Die presentator blijft een vervelende man.  De actrice is altijd bescheiden. In de uitverkoop zijn de sneakers behoorlijk afgeprijsd.Henk schijnt erg populair te zijn.  werd een hele beroemde zangeres.is behoorlijk verdroogd. blijft een vervelende man.  is altijd bescheiden. zijn behoorlijk afgeprijsd.schijnt erg populair te zijn.  In het park fotograferen we kinderen met een drone.Betekenis 1: Wij gebruiken een drone om kinderen te fotograferen.Onderwerp: wePersoonsvorm: fotograferenLijdend voorwerp: kinderenBijwoordelijke bepaling van plaats: in het parkBijwoordelijke bepaling van middel: met een droneUitleg: Hier duidt "met een drone" op het middel waarmee wij de kinderen fotograferen. De drone is dus het hulpmiddel.Betekenis 2: We fotograferen kinderen die zelf een drone hebben (of bedienen).Onderwerp: wePersoonsvorm: fotograferenLijdend voorwerp: kinderen met een droneBijwoordelijke bepaling van plaats: in het parkUitleg: In deze interpretatie hoort "met een drone" bij "kinderen" en vormt het samen het lijdend voorwerp: kinderen met een drone. We maken dus foto’s van kinderen die een drone bij zich hebben of gebruiken.Wie willen de leraren biologie een prijs overhandigen?Betekenis 1: De leraren biologie willen iemand een prijs geven.Onderwerp: de leraren biologiePersoonsvorm: willenMeewerkend voorwerp: wieLijdend voorwerp: een prijsUitleg: Wie is hier het meewerkend voorwerp: aan wie willen de leraren iets geven? De leraren zijn actief en overhandigen een prijs.Betekenis 2: Iemand wil de leraren biologie een prijs geven.Onderwerp: wiePersoonsvorm: willenMeewerkend voorwerp: de leraren biologieLijdend voorwerp: een prijsUitleg: In dit geval is wie het onderwerp: het is nog onbekend wie de actie uitvoert. Die persoon (of personen) willen de leraren een prijs geven. De leraren biologie zijn hier het meewerkend voorwerp: zij ontvangen de prijs.     oHeeft | Karel | het   licht   in   zijn slaapkamer | vanochtend | uitgedaan?  oDe heldhaftige ridder | bond | zijn paard | vast | aan een berkenboom.                 o Morgen | verhuizen | wij | haar spullen | naar haar studentenkamer.               o Maria | wil | een e-mail | gaan schrijven | aan de gemeente.  o wgDie boom / staat / daar / heel mooi.                    wg o wgGisteren / werd / een handgranaat/  gevonden / in de Zwart Jansstraat. wg    o lv Door de laagstaande zon / zag / hij/ de tegenligger / niet. o       wg lv wgMijn klasgenoot en ik / gaan / morgen / die nieuwe film / bekijken.  Vraag: Aan wie geeft de juf een compliment?Meewerkend voorwerp: de leerlingVraag: Aan wie leen ik mijn fiets?Meewerkend voorwerp: mijn broerVraag: wie sturen we een kaartje?Meewerkend voorwerp: omaVraag: aan wie bezorgt de postbode een pakket?Meewerkend voorwerp: de vrouwVraag: aan wie vertelt de jongen een geheim?Meewerkend voorwerp: zijn vriend De jongen was laat vandaag, omdat hij de trein had gemist. Samengestelde zin. Uitleg: omdat deze zin twee persoonsvormen heeft; namelijk was en had. Ik ben gisteren mijn afspraak vergeten, maar ik kan gelukkig een nieuwe maken. Samengestelde zin.Uitleg: omdat deze zin twee persoonsvormen heeft; namelijk ben en kan. Wie is de nieuwe directeur van die firma?Enkelvoudige zin. Uitleg: omdat deze zin maar één persoonsvorm heeft; namelijk is. Komt hij morgen nog, ondanks dat hij geen uitnodiging gekregen heeft?Samengestelde zin. Uitleg: omdat deze zin twee persoonsvormen heeft; namelijk komt  en heeft. Waarom was jij laatst zo laat?Enkelvoudige zin. Uitleg: omdat deze zin maar één persoonsvorm heeft; namelijk was. Mijn moeder heeft dat nieuwe bankstel toch gekocht, alhoewel het veel te duur was. Samengestelde zin. Uitleg: omdat deze zin twee persoonsvormen heeft; namelijk heeft en was. De luchtverkeersleider had zoveel werk, dat hij een vliegtuig op de radar was vergeten. Samengestelde zin. Uitleg: omdat deze zin twee persoonsvormen heeft; namelijk had en was.