Cumulus Bedrijfseconomie - Hoofdstuk 4.1 - Investeringsselectie oefentoetsen & antwoorden

 Voordeel: Het is simpel te berekenen.Nadeel: Het houdt geen rekening met cashflows na de terugverdientijd. Voordeel: houdt geen rekening met tijdswaarde van geld (“een euro nu is meer waard dan een euro over vier jaar.”)Nadeel: het bepalen van de (juiste) disconteringsvoet is moeilijk.Directe methode: ontvangsten - uitgavenIndirecte methode: resultaat + afschrijvingskostenEen eenmanszaak is een natuurlijk persoon, een bv is een rechtspersoon.Een eenmanszaak heeft geen minimumkapitaal, een bv heeft een minimumkapitaal van € 0,01.De beloning voor het ondernemersrisico.De opbrengst van alternatieve investeringen of beleggingen.Intrinsieke waarde: het eigen vermogen, ervan uitgaande dat de onderneming doorgaat. Liquidatiewaarde: het eigen vermogen bij opheffing van de onderneming. Het percentage waarmee je de toekomstige cashflows contant maakt, noemen we de disconteringsvoet. De disconteringsvoet is een maatstaf voor het risico. Een ingewikkeld concept, maar te vereenvoudigen aan de hand van een getallenvoorbeeld. Stel we hebben € 1.000,- en kunnen kiezen tussen twee investeringen. Beide investeringen vereisen nu een investeringsuitgave van € 1.000,- en leiden na precies één jaar eenmalig tot een cashflow van € 1.050,-. Voor de investeringsselectie maken we gebruik van de netto contante waarde methode.Investering #1 is risicovrij. We maken de toekomstige cashflow daarom contant tegen 4% (=risicovrije voet), een relatief laag geëist rendement. Het risico bij investering #2 is groter. Er is meer onzekerheid over de cashflow na één jaar. We hanteren daarom een rendementseis van 10%. Bij het relatief laag geëiste rendement van 4% is de netto contante waarde (NCW) positief, terwijl bij het geëiste rendement van 10% de netto contante waarde (NCW) negatief is.Hoe korter de terugverdientijd is, hoe minder risico de onderneming loopt ten aanzien van het terugverdienen van de investering.De bv is een rechtspersoon waardoor financiële verplichtingen van de onderneming niet kunnen worden verhaald op het privévermogen van de eigenaren. Gebruik de formule: C = K x (1+i) -nHet bedrag dat de onderneming zestien jaar geleden heeft gestort, is gelijk aan € 6.431,75 x 1,0350⁻⁸ x 1,0275⁻⁸= € 3.931,44 Gebruik de formule: C = K x (1+i) -nHet bedrag dat de onderneming 7,5 jaar geleden op de zakelijke spaarrekening heeft gezet is gelijk aan 22.969,47 x 1,0050-34 = € 19.386,74 Let op: aangezien er 36 maanden lang hetzelfde bedrag aan vergoeding wordt betaald, maak je bij de beantwoording van deze vraag gebruik van de somformule meetkundige reeks.r = 1,003n = 36S = 1,003⁻36 x ((1,003^36 - 1) / (1,003 - 1)) = 34,08C = 180 x 34,08 = € 6.133,64 De terugverdientijd is de periode waarin de investering van € 400.000 zich terugverdient.                                                                         In de eerste drie jaar zijn de cashflows gelijk aan 70.000 + 60.000 + 130.000 = € 260.000De terugverdientijd is dus gelijk aan 3 jaar en (140.000 / 160.000) x 12 = 10,5 maanden Let op: de berekening van het resultaat is opbrengsten - kosten. De afschrijvingskosten maken onderdeel uit van de totale kosten. De jaarlijkse afschrijvingskosten bedragen € (1.100.000 – 200.000) / 4 = 225.000.  Aangezien de jaarlijkse cashflow wordt gedefinieerd als de som van het resultaat en de afschrijvingskosten, worden de jaarlijkse afschrijvingskosten van 225.000 vervolgens weer bij het resultaat opgeteld. In onderstaande uitwerking zijn de afschrijvingskosten daarom buiten beschouwing gelaten.Jaar 1: 700.000 – 200.000 = 500.000Jaar 2: 600.000 – 200.000 = 400.000Jaar 3: 400.000 – 90.000 = 310.000Jaar 4: 300.000 – 130.000 + 200.000 (restwaarde) = 370.000 Contante waarde van de cashflow: 500.000 x 1,05⁻1 + 400.000 x 1,05⁻2 + 310.000 1,05⁻3 + 370.000 x 1,05⁻4 = 1.411.191,84Netto contante waarde: 1.411.191,84 – 1.100.000 = € 311.191,84 De jaarlijkse cashflow wordt berekend door de ontvangsten te verminderen met de uitgaven.Jaar 1: 300.000 – 150.000 = 150.000Jaar 2: 325.000 – 170.000 = 155.000Jaar 3: 360.000 – 185.000 = 175.000Jaar 4: 375.000 – 200.000 = 175.000 Let op: bij de bruto contante waarde hoef je alleen de contante waarde van de cashflows te berekenen. Uitsluitend bij het berekenen van de netto contante waarde moet je de investeringsuitgave in mindering brengen.Contante waarde van de cashflow: 150.000 x 1,095⁻1 + 155.000 x 1,095⁻2 + 175.000 1,095⁻3 + 175.000 x 1,095⁻4 = 521,272,93 De intrinsieke waarde is het eigen vermogen, ervan uitgaande dat de onderneming. Aandelenkapitaal + winstreserve = 2.600.000 + 5.900.000 = € 8.500.000