Na klar! MAX 5.0 deel A + B - Hoofdstuk 1 - KÖln oefentoetsen & antwoorden

de brugde vriendinhetendank je (wel)het mobielHoe gaat het?de vriendschapaltijdelkaar begrijpennodig hebbenmissen, afwezig zijnde ruzieToelichting:Let erop dat je alle zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft.Leer ook de meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden.Bij het meervoud krijg je altijd ‘die’ als lidwoord. das Einzelkinddie Geschwisterder Halbbruderder Onkelverheiratetfaulmusikalischlustignetthilfsbereit Yara ist meine beste Freundin.Ich finde ihn nett.Rafid ist immer ehrlich. Das finde ich super.Manchmal ist sie traurig, aber oft ist sie glücklich.Wir machen viel zusammen, zum Beispiel gamen oder tanzen.Viele Grüße / Liebe GrüßeToelichting: Let erop dat je in de zinnen de zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft. wer wo wohin wiewas fünfzehn sechzehn zwölf zwanzig ikichstam +ejijdustam +sthij, zij, heter, sie, esstam +twijwirstam +enjullieihrstam +tzij, Usie, Siestam +enTip:Leer dit rijtje uit je hoofd en schrijf ze op je toetsblaadje zodat je tijdens het maken van de opdracht meteen kan zien welke uitgang je moet gebruiken.Extra uitleg:Duitse werkwoorden krijgen net als Nederlandse werkwoorden altijd een uitgang. In het Duits zetten we die achter de stam van het werkwoord. Dus: stam = hele werkwoord - en. Bijvoorbeeld: wohnen → stam = wohnVervolgens kijk je in de zin wie het onderwerp is (wie voert de actie uit) en weet je welke uitgang je achter de stam van het werkwoord moet zetten. Bijvoorbeeld: wohnen → Ich ______ in Berlin. De stam van ‘wohnen’ is ‘wohn’, ‘ik’ is het onderwerp en volgens de regel moet er dan een -e achter de stam komen. Dus: Ich wohne in Berlin.Let op! Heb je met 2 of meer mensen te maken in een zin als onderwerp, dan gebruik je ‘sie’ van de meervoudsvormen om de uitgang te bepalen.Bijvoorbeeld: spielen → Peter und Annika __________ draußen. Peter und Annika zijn 2 mensen dus gebruik je de regel: sie → stam + en. Dus: Peter und Annika spielen draußen.Als een ding het onderwerp is dan gebruik je vaak de uitgang van ‘es’. Als het om een meervoudsvorm van een ding gaat, gebruik je ook weer de meervoudsvorm van ‘sie’. mannelijkvrouwelijkonzijdigmeervoudder Manndie Fraudas Kinddie Kinder mannelijke personenmannelijke dierenvrouwelijke personenvrouwelijke dierende meeste woorden die eindigen op -evaak ‘het’-woordenverkleinwoorden op -chen Toelichting:Het woord ‘der Junge’ (de jongen) is mannelijk ondanks dat het woord op een -e eindigt. Het woord ‘das Mädchen’ (het meisje) is onzijdig omdat het een ‘het’-woord is en een verkleinwoord is dat eindigt op -chen.Tip:Leer de regels uit je hoofd en schrijf deze op je toetsblaadje zodat je altijd in je eigen aantekening kunt kijken welk geslacht je moet gebruiken.  Ich habe einen Hund.Hat er das Buch gelesen?Wir wohnen in Berlin.Habt ihr bei Café Extrablatt gegessen?Herr Meyer, sind Sie nicht zu spät?Du bist so süß.Toelichting: In het Duits wordt de vertaling van ‘u’ altijd met een hoofdletter geschreven uit beleefdheid. Tussen ‘sie’ (1 persoon) en ‘sie’ (meerdere personen) zie je geen verschil in de vertaling in het Duits. Door de zin of tekst eromheen te lezen, weet je om welke ‘sie’ het gaat. Soms is het onduidelijk en dan kunnen er meerdere antwoorden goed zijn. Er kauft einen neuen Wagen.Wir reisen nach Spanien.Petra wohnt in Hamburg.Ich fahre zur Schule.Frau Hoffmann, essen Sie gern Spaghetti?Die Kinder spielen gern draußen.Ihr schwimmt oft im Sommer.Tip: Markeer in de zin het onderwerp. Zo kun je snel zien met welk onderwerp je te maken hebt en dus welke uitgang je achter de stam van een werkwoord moet zetten.  Je kan deze uitgangen onthouden met het woord: feesttenten.Hoe werkt het?‘fe’ doen niet meede andere letters verdeel je als volgt: e / st / t / en / t / enZet de juiste persoon eronder en je weet welke uitgang bij welke persoon hoort.(We hebben met deze uitgangen al geoefend bij opdracht 5. Vond je deze opdracht lastig? Kijk even terug bij opdracht 5 en probeer deze uitgangen uit je hoofd te leren!) Der Vater hat seinen Koffer gepackt.Ich habe die Katze gesehen.Das Buch liegt hier.Dort spielen die Kinder.Sie ist die Mutter unseres Freundes.Das ist der Mann.Toelichting: Bekijk nog eens de geslachtsregels van opdracht 7. die Kuh (de koe, vrouwelijk dier)der Stier (de stier, mannelijke dier)das Buch (het boek, ‘het’-woord)die Kinder (de kinderen, meervoud)die Tante (de tante, vrouwelijk persoon)der Onkel (de oom, mannelijk persoon)die Katze (de poes, vrouwelijk dier)das Kaninchen (het konijn, ‘het’- woord en eindigt op -chen)die Bücher (de boeken, meervoud)das Brötchen (het broodje, ‘het’-woord en eindigt op ‘chen’)die Löwin (de leeuwin, vrouwelijk dier)die Frau (de vrouw, vrouwelijk persoon) Du: Hallo, wie heißt du?Schüler: Ich heiße Bob.Du: Wie geht es dir?Schüler: Es geht mir gut.Du: Wie alt bist du?Schüler: Ich bin zwölf Jahre alt.Du: Hast du Geschwister?Schüler: Ja, ich habe zwei Brüder und drei Schwestern.Du: Wie heißt deine Mutter?Schüler: Sie heißt Fine.Du: Wie ist deine Handynummer?Schüler: Meine Handynummer ist null sechs - zwanzig fünfzehn neun acht zehnDu: Bis bald!Schüler: Tschüs!