Natuur 🡪 beloning = pachtKapitaal 🡪 beloning = rente en/of huurArbeid 🡪 beloning = loon Ondernemerschap 🡪 beloning = winstDeze beloningen worden ook primaire inkomens genoemd en vormen samen het binnenlands inkomen. bbp staat voor bruto binnenlands productHet bbp is de totale productiewaarde van een land, vrijwel altijd gemeten voor de periode van een jaar. Productiewaarde wordt gecreëerd door bedrijven en de overheid.Doordat productiewaarde wordt uitgekeerd in primaire inkomens (loon, winst, rente, huur en pacht) is het bbp van een land gelijk aan het inkomen van een land.Het bbp kan zo op drie manieren worden gemeten:Objectieve methode = vanuit productie Optellen van totale netto toegevoegde waardeY = omzet – inkoopwaarde – afschrijvingen Subjectieve methode = vanuit inkomens Y = Totaal aan loon, winst, rente, huur en pacht. Via de finale bestedingen Y = consumptie + investeringen + overheidsbestedingen + buitenland saldoY = C + I + O + E – M De financiële kringloop is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, waarbij we ervan uitgaan dat alle geldstromen sluitend zijn. Particulieren/gezinnen sparen het deel van hun inkomen (Y) dat ze niet besteden (C) bij de bank. Dit spaargeld (S) wordt uitgeleend door banken aan bedrijven om investeringen (I) mee te doen. Op het moment dat er spaargeld overblijft, is er een positief particulier spaarsaldo (S – I). Dit particulier spaarsaldo kan ook negatief zijn, wanneer de investeringen hoger zijn dan het spaarsaldo. In dat geval moet er geleend worden bij de bank. De overheid geeft geld uit aan diverse zaken, dit noemen we overheidsbestedingen (O). Deze overheidsbestedingen worden gefinancierd vanuit belastingen (B), die de overheid ontvangt. Op het moment dat de overheid minder uitgaven (O) dan ontvangsten (B) heeft, is er een positief begrotingssaldo (B – O). Dit positieve begrotingssaldo wordt dan gestald bij de bank. Is er sprake van een negatief begrotingssaldo, dan moet er geleend worden bij de bank. Op het moment dat het particulier spaarsaldo (S – I) en het begrotingssaldo (B – O) gezamenlijk positief zijn, hebben de banken een overschot aan geld en wordt dit geld uitgeleend aan het buitenland. Er is dan een positief nationaal spaarsaldo (E – M). Zijn (S – I) + (B – O) gezamenlijk negatief, dan is (E – M) negatief en spreken we van een negatief spaarsaldo. Er zal dan geld vanuit het buitenland geleend moeten worden. We kunnen dit vraagstuk ook algebraïsch benaderen.Inkomen (Y = C + B + S) = productie (Y = C + I + O + E – M) C + B + S = C + I + O + E – M(S – I) + (B – O) = (E – M) Voordelen economische groei: Verbetering van de levensstandaard van mensen (meer luxe).Meer werkgelegenheid / minder werkloosheid. Terugdringen van overheidstekorten. B kan stijgen en O kan dalenBinnenlandse groei kan via het importeren van goederen ook buitenlandse groei stimuleren. Nadelen economische groei:Uitputting van natuurlijke hulpbronnen.Vervuiling van het milieu. Groei kan ten koste gaan van menselijke waarden en sociale verhoudingen 🡪 winst wordt belangrijker dan ethisch handelen. Economische groei kan leiden tot welvaartsziektenOvergewicht, hart- en vaatziekten, etc. Er wordt geen rekening gehouden met negatieve externe effecten, zoals het schaden van milieu, gezondheid en/of veiligheid van inwoners.Het bbp zegt niets over de welvaartsverdeling in het land. De invloeden van de informele economie worden niet meegewogen, zowel positieve als negatieve invloeden. Welvaart is niet hetzelfde als welzijn. Een hoger inkomen betekent niet dat iemand per definitie zich ook beter voelt / gelukkiger is. Denk hierbij aan vrije tijd en/of privé/werkbalans. De human development index (HDI) is gecreëerd als reactie op de bezwaren tegen het gebruik van het bbp als maatstaf voor welvaart. In tegenstelling tot het bbp houdt het HDI wel rekening met:Levensduurverwachting in een land (gezondheid)Opleidingsniveau van inwoners (ontwikkeling)Een verbetering van het HDI geeft positieve verwachtingen voor de toekomst van een land, daar hieruit blijkt dat onderwijs en gezondheid verbetert. Het bbp zegt alleen iets over productie en inkomen van het afgelopen jaar, maar heeft weinig voorspellende waarde. Groen bbpDeze houdt rekening met vergroening van de economie en duurzame ontwikkeling. Hierbij wordt het milieu minder belast en is er meer aandacht voor duurzaam produceren en een circulaire economie. Groen bbp = bbp – negatieve externe effecten + positieve externe effectenExterne effecten zijn effecten van productie of consumptie van goederen, die niet zijn meegenomen in de prijs. Negatieve effecten zijn welvaartsverlagendpositieve effecten zijn welvaartsverhogend. Voor het CE is vooral deze maatstaaf van belang voor vwo leerlingen!Well-being indicator Deze tracht niet alleen de welvaart, maar met name het welzijn van mensen te meten in een land. Meer rijkdom of welvaart hoeft niet per definitie te leiden tot meer geluk. De Well-being indicator houdt rekening met:Inkomen per hoofd in een landReële loonLevensduurverwachting Gemiddeld aantal jaren scholingZelfmoordcijferInkomensongelijkheid Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten die één werknemer kan maken in een bepaalde tijd (per uur, per dag, per jaar). De arbeidsproductiviteit kan groeien door:Beter opgeleide arbeidskrachten.Investeringen in kapitaalintensieve productiemethoden (mechanisering, automatisering, robotisering).Meer efficiënte productieprocessen door specialisatie.Let op dat meer werken niet juist is! Dit zegt iets over de kwantiteit van arbeid, niet over de kwaliteit!!!Een groeiende arbeidsproductiviteit betekent dat één medewerker meer kan produceren in een bepaalde tijd. Hierdoor zullen (bij gelijkblijvende loonkosten) de loonkosten per product dalen. Als de loonkosten per product dalen, wordt het voor bedrijven dus goedkoper om te produceren en kunnen ze ook een lagere, meer concurrerende, verkoopprijs vragen voor producten. Wanneer de arbeidsproductiviteit in andere landen dus meer stijgt dan in Nederland, zullen uiteindelijk Nederlandse producten duurder zijn dan producten van andere landen. Hierdoor daalt de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en zal de vraag naar Nederlandse producten dalen. De verschillende variabelen staan voor:Y staat voor productieA = factorproductiviteit (Dit geeft de kwaliteit van de productiefactoren weer)K = hoeveelheid (kwantiteit) kapitaalL = hoeveelheid (kwantiteit) arbeid (labour) De productiefunctie geeft aan wat de potentiële productie is bij een gegeven hoeveelheid kapitaal en arbeid, rekening houdend met de totale factorproductiviteit (kwaliteit) van de productiefactoren.De productiefactoren ondernemerschap en natuur worden niet meegenomen in deze functie, daar kapitaal en arbeid gezien worden als de belangrijkste twee productiefactoren. Hieruit blijkt dat de potentiële productie kan stijgen op twee manieren:K of L stijgen in hoeveelheid K of L stijgen in kwaliteitLinkergrafiekHier zijn kapitaal (K) en arbeid (L) gelijk aan elkaar.De output Y volgt een rechte lijn, omdat beide inputs in gelijke mate toenemen.Hier is sprake van constante meeropbrengsten. Wanneer de productiefactoren met een bepaald percentage stijgen, stijgt de output met datzelfde percentage. Dit geeft een intuïtief beeld van hoe de productie groeit als beide productiefactoren samen toenemen.RechtergrafiekHier is L constant en zien we hoe de output Y verandert wanneer alleen K verandert. Hier zie je duidelijk het effect van afnemende meeropbrengsten van kapitaal. Dit betekent dat er een afnemende efficiëntie is bij het uitbreiden van kapitaal.Naarmate K toeneemt, stijgt Y wel, maar steeds minder snel.Stelling 2 is niet correct.De grafiek geeft aan wat de maximale of potentiële productie kan zijn bij het gegeven kapitaal. Het rode punt kan dus nooit de werkelijke productie zijn van dit land bij een kapitaal van 40, want dit punt ligt boven de maximale/potentiële productie bij een kapitaal van 40. In de rechtergrafiek gaan we ervan uit dat L constant is, dus die variabele wordt sowieso niet aangepast.Om de lijn door het rode punt te laten lopen, zal de productiefunctie moeten stijgen bij een kapitaal van 40. Dit betekent dat de hoeveelheid kapitaal niet kan veranderen. De lijn zal dus in zijn volledigheid moeten stijgen om door het rode punt te kunnen lopen. Dit kan alleen wanneer de kwaliteit van het kapitaal zal verbeteren, oftewel de totale factorproductiviteit (A) zal moeten stijgen. De kwaliteit van het kapitaal verbeteren, zodat de totale factorproductiviteit (A) stijgt, kan bijvoorbeeld door:Technologische vernieuwingenInnovatie Ontwikkeling van betere machines De kwaliteit van het arbeid verbeteren, zodat de totale factorproductiviteit (A) stijgt, kan bijvoorbeeld door:Beter trainen en opleiden van werknemers Y (in 2000) = C + I + O + E – M Y = 199 + 28 + 106 + 197 – 180 Y = 350Y (in 2019) = C + I + O + E – M Y = 260 + 46 + 135 + 211 – 202 = 450 miljardIndien de economie met gemiddeld 1% per jaar zou zijn gegroeid, zou Y in 2019 ongeveer 350 x 1,01^19 = 422,84 miljard zijn geweest. De prestatie van de economie is dus bovengemiddeld. Een andere mogelijke berekening is:De procentuele stijging trendmatige groei = 1,01^19 x 100 – 100 = 20,81% De procentuele stijging van het inkomen = (450 – 350) / 350 x 100 = 28,57% Omdat 28,57% > 20,81% geldt dat de groei van de economie bovengemiddeld was.Het overheidssaldo (B – O) in 2019 is 160 – 135 = € 25 miljard. Dat wil zeggen dat de belastingen (die voor vraaguitval zorgen) groter zijn dan de totale overheidsbestedingen, die macro-economisch voor vraag naar goederen zorgen. De overheid heeft dus een negatieve bijdrage geleverd aan de bestedingen van het land.Het nationaal spaarsaldo en het overheidssaldo zijn positief waardoor de overheid de overheidsuitgaven kan verhogen (zonder dat er een tekort ontstaat). Hierdoor stijgen de bestedingen, waardoor het inkomen toeneemt en daardoor de conjunctuur van het eigen land verbetert. Door het stijgend inkomen stijgt de consumptie. Hierdoor stijgt de import van het land. Dit betekent voor het buitenland een toename van de export waardoor de conjunctuur van het buitenland (ook) gestimuleerd wordt.Investeringen in R&D verhogen de productiviteit van de aanwezige productiefactoren (zoals kapitaal en arbeid). Hierdoor stijgt de totale factorproductiviteit De groei van de factorproductiviteit betekent (bij gelijkblijvende inzet van productiefactoren) dat de productiecapaciteit groeit en daarmee de structurele groei. Een toename van de autonome consumptie zal voor een deel weglekken naar het buitenland in de vorm van extra importen. Bij de autonome overheidsbestedingen is dit niet het geval. De verhoging van de autonome overheidsbestedingen heeft daarom de grootste multiplier / het sterkste effect op het nationaal inkomen.Als de inzet van de productiefactor arbeid toeneemt, ontstaan er afnemende meeropbrengsten: de extra productie per arbeider zal steeds afnemen (want de curve vlakt af). Dit betekent dat de (arbeids)kosten per product van de extra arbeider toenemen (bij gelijkblijvend loon), waardoor de marginale winst zal afnemen.Door het stimuleren van R&D-investeringen zullen productieprocessen sneller verlopen en stijgt de totale factorproductiviteit. Bij iedere inzet van arbeid zal er een hogere productie worden bereikt.Hierdoor verschuift de productiefunctie van Y1 naar Y2 .
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.