Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
- Hoofdstuk 15 - Conjunctuur
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Hoog- en laagconjunctuur
Output-gap
Keynesiaanse kruis
Multiplier evenwichtsinkomen
Het IS-MB-GA model
IS-curve: I + O = S + B
Prijsflexibiliteit en loonrigiditeit
Verschuiving van GA- en MB-curve
Verschillende GA-curves vanuit verschillende theorieën
Procyclisch en anticyclisch overheidsbeleid
In- en uitverdieneffecten
Automatische stabilisatoren
Examendomein H + I
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
Online maken
Toets afdrukken
Bij een anticyclisch overheidsbeleid neemt de overheid maatregelen die tegen de huidige conjunctuurbeweging ingaan. Bij een hoogconjunctuur worden maatregelen genomen om de bestedingen te dempen, zoals het verhogen van belastingen of verlagen van overheidsbestedingen. Bij een laagconjunctuur worden maatregelen genomen om bestedingen te stimuleren, zoals het verlagen van belastingen of verhogen van overheidsbestedingen. Bij een procyclisch overheidsbeleid neemt de overheid maatregelen die de huidige conjunctuurbeweging versterken. Bij een laagconjunctuur worden maatregelen genomen om de bestedingen nog verder te dempen, zoals het verhogen van belastingen of verlagen van overheidsbestedingen. Bij een hoogconjunctuur worden maatregelen genomen om bestedingen nog verder te stimuleren, zoals het verlagen van belastingen of verhogen van overheidsbestedingen. Let op dat antwoorden over renteaanpassingen, zoals rente verhogen of verlagen NIET CORRECT zijn hier. Rente aanpassingen worden namelijk gedaan door de ECB en NIET door de overheid. Automatische conjunctuurstabilisatoren zijn door de overheid ingebouwde maatregelen die automatisch in werking treden wanneer de economie een laagconjunctuur of een hoogconjunctuur benadert. Deze automatische conjunctuurstabilisatoren zijn allemaal anticyclisch van aard. Voorbeelden zijn:Werkloosheidsuitkeringen: Bij een laagconjunctuur zal de werkgelegenheid dalen, waardoor mensen hun baan verliezen. Zonder uitkering zullen zij ook hun volledige inkomen verliezen, waardoor bestedingen in een laagconjunctuur nog verder zullen dalen. Door de werkloosheidsuitkeringen ontvangen mensen nog iets van inkomen, waardoor de bestedingen MINDER STERK zullen dalen. Let op! Zeg nooit dat bestedingen stijgen door uitkeringen. Dat is fout! Bestedingen dalen minder sterk, doordat het netto inkomensverlies kleiner is dan het bruto inkomensverlies! Progressieve belastingstelsel: Bij een hoogconjunctuur stijgt de werkgelegenheid, wat kan leiden tot een krappere arbeidsmarkt en stijgende lonen. Met een hoger inkomen zullen mensen ook meer gaan besteden, waardoor de bestedingen nog sterker stijgen in een hoogconjunctuur. Komen mensen binnen het progressieve belastingstelsel echter in een hoger belastingtarief, houden ze netto minder over van hun inkomensstijging, waardoor de bestedingen MINDER STERK zullen stijgen. Let op! Zeg nooit dat bestedingen dalen door het progressief belastingstelsel. Dat is fout! Bestedingen stijgen minder sterk, doordat de netto inkomensstijging lager is dan de bruto inkomensstijging. De Keynesiaanse theorie, waar het anticyclisch conjunctuurbeleid van de overheid op gebaseerd is, gaat uit van een gesloten economie en houdt dus geen rekening met import en export. Hierdoor zal een deel van de overheidsmaatregelen wegvloeien naar het buitenland in plaats van de eigen economie te beïnvloeden. Het probleem van timing. Conjunctuurbewegingen zijn niet altijd te voorspellen en kunnen soms redelijk plotseling plaatsvinden. Voordat de overheid hier echter op kan reageren, zullen ingrijpende veranderingen eerst door ons hele politieke stelsel heen moeten en goedgekeurd moeten worden door verschillende partijen. Hierdoor lopen overheidsmaatregelen in de praktijk vertraging op en loopt men een beetje ‘achter de conjunctuur aan’. Het spaarlek. Een deel van een eventuele inkomensstijging van consumenten zal niet worden besteed door de consumenten, maar worden gespaard. Door dit spaarlek zal een deel van de beleidsmaatregelen van de overheid teniet worden gedaan. Van inverdieneffecten is sprake wanneer overheidsbestedingen van nu leiden tot toekomstige overheidsontvangsten. Hierdoor zullen de netto uitgaven van de overheid lager zijn dan de initiële overheidsbesteding. Voorbeeld: Om de economie te stimuleren in een laagconjunctuur laat de overheid de overheidsbestedingen stijgen met €5 miljard.Dit leidt tot een toename van de productie en daarmee de werkgelegenheid. Hierdoor hebben meer mensen een baan en zullen belastinginkomsten stijgen en uitgaven aan uitkeringen dalen. Zo wordt een deel van die €5 miljard weer terugverdiend door de overheid. Van uitverdieneffecten is sprake wanneer overheidsbesparingen van nu leiden tot lagere toekomstige overheidsontvangsten of stijgende toekomstige overheidsuitgaven. Voorbeeld: Om een begrotingstekort op te lossen zal de overheid €1 miljard bezuinigen op het onderwijs. Deze bezuiniging kan ertoe leiden dat de kwaliteit van het onderwijs daalt. Hierdoor hebben toekomstige Nederlanders minder kennis en vaardigheden, wat nadelig is voor de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. Inkomen kan dalen, waardoor bestedingen dalen, waardoor belastinginkomsten (btw) dalen. De vraag naar Nederlandse producten daalt, wat minder omzet/winst en minder werkgelegenheid tot gevolg heeft. Een deel van de bezuiniging van de €1 miljard zal teniet worden gedaan door het gemis aan toekomstige belastingontvangsten. Klassieke economenGaan ervan uit dat prijzen op korte termijn zeer veranderlijk zijn, waardoor overheidsingrijpen in de economie alleen maar zal leiden tot inflatie en niet tot meer (of minder) productie/inkomen.De GA-curve is een verticale lijn. Keynesianen Keynesianen gaan ervan uit dat prijzen op korte termijn niet flexibel zijn door vastliggende afspraken over prijzen (contracten) en lonen (CAO’s). Overheidsingrijpen heeft volgens hen een sterk effect op de productie. De GA-curve is een stijgende lijn. MonetaristenMonetaristen gaan er, net als Keynesianen, vanuit dat prijzen op korte termijn niet flexibel zijn.Echter hebben monetaristen minder vertrouwen in overheidsingrijpen, maar meer in het aanpassen van de rente door de ECB. De GA-curve is een stijgende lijn, maar de IS curve loopt volgens hen minder steil dan volgens de Keynesianen en een verandering van de rente heeft volgens de monetaristen dus meer impact op de productie en het inkomen (Y). Bij een gesloten economie is er geen handel met het buitenland, bij een open economie is er wel handel met het buitenland. Aan de macro-economische gegevens is te zien dat er bij Econoland sprake is van export en import, oftewel handel met het buitenland. Econoland is dus een open economieY = C + I + O + E – MY = 420 + 150 + 200 + 180 – 160 = €790 miljardDe productiecapaciteit bedraagt €750 miljard. Er is dus sprake van een output gap van 790 – 750 = €40 miljardDit is een positieve output gap, want Y > Y*Er is dus sprake van een hoogconjunctuur. De bestedingen zijn groter dan de potentiële productie. Een voordeel van een hoogconjunctuur is dat er veel werkgelegenheid is en dus een lage werkloosheid. Hoge bestedingen 🡪 veel vraag 🡪 veel productie 🡪 veel werkgelegenheidEen nadeel van een hoogconjunctuur is dat dit kan leiden tot inflatie. Hoge bestedingen 🡪 veel vraag 🡪 vraag > productiecapaciteit 🡪 prijzen stijgen 🡪 inflatieDe stelling is niet correct.Een negatieve output gap betekent dat het bbp kleiner is dan de potentiële productie (Y*). Dus stel dat de groei van Y* 3% is (een gemiddelde groei van het bbp van 3%) dan is er een negatieve output gap wanneer de groei van het bbp in dat jaar 2% is. Er is dan echter nog altijd sprake van groei en niet van krimp. EV = Y = C + I + O Y = 0,8(Y - 0,25Y) + 125 + 175 + 150 Y = 0,8Y – 0,2Y + 125 + 175 + 150Y = 0,6Y + 4500,4Y = 450 Y = 1.125WerkwijzeJe weet dat de marginale consumptiequote 0,8 is. 80% van het inkomen na belasting besteden consumenten. Hoeveel procent van het inkomen wordt dan gespaard?Vergeet niet rekening te houden met de belasting én de autonome consumptie. Stel aan de hand van deze gegevens de formule voor de besparingen (S) op en reken deze uit. AntwoordBesparingen (S) = 0,2(Y – 0,25Y) – 125 Y = 1125S = 0,2(1125 – 0,25x1125) – 125 S = 43,75 Het multiplier effect komt voort vanuit het verband tussen inkomen (Y) en bestedingen (C). Hogere bestedingen leiden tot een hogere productie, want het inkomen wordt voor een deel gevormd door bestedingen. 🡪 Y = C + I + OMaar een hoger inkomen (Y) voor consumenten zal op zijn beurt ook leiden tot hogere bestedingen. Wanneer mensen meer inkomen hebben gaan ze ook meer geld uitgeven. Wanneer de overheid dus eenmalig de autonome overheidsuitgaven (O0) verhoogt, zal dit leiden tot een hoger inkomen (Y), wat weer leidt tot hogere bestedingen (C), wat weer leidt tot een hoger inkomen (Y), etc. Doordat een deel van het hogere inkomen (Y) ‘verloren’ gaat aan besparingen (S) en belasting (B), neemt dit multiplier effect geleidelijk aan af tot 0. Dit noemen we het ‘spaarlek’ en ‘belastinglek’.WerkwijzeGebruik de formule voor de multiplier om deze te berekenen.$\rm Multiplier = \frac{1}{1-c+cb}$Antwoord$\rm Multiplier = \frac{1}{1-c+cb}$ $\rm =\frac{1}{1-0,8+0,8 \times 0,25}$$\rm = 2,5$De multiplier is 2,5, dus om het nationaal inkomen met €375 miljard te laten stijgen tot €1.500 miljard moeten de autonome overheidsuitgaven stijgen met 375 / 2,5 = €150 miljard Een anticyclisch beleid.De overheid voerde een ruim begrotingsbeleid (met hoge overheidsuitgaven) in een situatie waarin de economische groei 0,8% is.Deze groei van 0,8% ligt onder de algemeen beoogde groei van 2%. De overheid wil de bestedingen dus stimuleren in een periode waarin bestedingen dalen doordat consumenten minder geld uitgeven én door een dalende export. In een situatie van (te) hoge inflatie, zouden de bestedingen juist moeten dalen om de inflatie te laten afnemen. Doordat de overheid te veel geld uitgeeft (volgens de woordvoerder van DNB) lukt het DNB niet om de inflatie in te perken. Deze tegenstelling komt voort vanuit het feit dat de ECB als enige doelstelling prijsstabiliteit heeft, waardoor de belangen van de ECB nu in strijd zijn met de belangen van de overheid. Hier zien we een verschil met de Federal Reserve (FED) in Amerika, die wel een duaal mandaat hebben, namelijk prijsstabiliteit én maximale werkgelegenheid. Er is hier sprake van kosteninflatie, want er wordt verwezen naar het feit dat bedrijven alle extra kostenstijgingen doorrekenen in de prijzen om hun winstmarge te behouden. Er wordt ook verwezen naar het feit dat consumenten al minder geld uitgeven, vanwege de hoge inflatie. Van bestedingsinflatie is dus geen sprake. Om de bestedingen te drukken, zal de centrale bank de rente hebben verhoogd.Een hogere rente zorgt ervoor dat consumenten en bedrijven minder gaan lenen en meer gaan sparen. Dit drukt de bestedingen en daarmee de inflatie. De MB-curve, altijd een horizontale lijn in het IS-MB model, komt hierdoor hoger te liggen (verschuiving naar boven). Een verlaging van de heffingskorting (HK) van € 2 miljard leidt tot een daling van het bbp met € 3 miljard. De multiplier is ΔY / ΔHK → –3 / –2 = 1,5 Door de verlaging van de heffingskorting daalt de consumptie waardoor het bbp daalt. Door het lagere inkomen dalen de bestedingen verder, waardoor het inkomen nog verder daalt. Op termijn daalt het inkomen (met € 3 miljard) meer dan de daling van de heffingskorting (met 2 miljard).Door de situatie van onderbesteding daalt de effectieve vraag en ontstaat een lagere inflatie (dan verwacht, 1,3% < 2%) De productiekosten liggen op korte termijn vast en de verkoopprijs stijgt minder hard, waardoor de winstmarge afneemt / de reële productiekosten stijgen en daarom daalt het aanbod. Dit is een verschuiving langs de GA-curveOver de tijd passen de inflatieverwachtingen zich aan: door een (verwachte) lagere inflatie worden lonen / inkoopprijzen opnieuw onderhandeld en lager vastgesteld. Hierdoor dalen reële productiekosten (gegeven de inflatieverwachting) en schuift de GA-curve naar beneden.Als de centrale bank de rente niet aanpast zal door de verlaging van de algemene heffingskorting het bbp afnemen (tot € 327 miljard). Door het lagere inkomen zullen de belastingopbrengsten lager zijn dan verwacht / de uitgaven aan uitkeringen toenemen (uitverdieneffecten). Hierdoor verslechtert het overheidssaldo. Om dit tegen te gaan zal de overheid uiteindelijk dus meer moeten bezuinigen om de gewenste verbetering van het overheidssaldo te bereiken.De monetaristische visie gaat uit van een grotere rentegevoeligheid van de consumptie / investeringen dan de Keynesiaanse visie. Dat leidt ertoe dat bij de monetaristische visie de IS-curve vlakker is Een relatief kleinere renteverlaging zal leiden tot eenzelfde stijging van de consumptie / investeringen waardoor (bestedingsevenwicht en) een stabiele inflatie wordt bereikt. Door de verschuiving van de IS-curve ontstaat er een situatie van overbesteding. Daardoor ontstaat er een hogere inflatie (dan verwacht). Hierdoor dalen reële productiekosten / stijgen de reële winstmarges, waardoor de productie zal stijgen (verschuiving langs de GA-curve).De MB-curve is naar beneden verschoven. Hierdoor ontstaat een positieve output gap / situatie van overbesteding. Hierdoor stijgt de inflatie en dus hanteert de centrale bank een hogere inflatiedoelstelling.Een juist antwoord bevat: Het correct tekenen van de GA1-curve met een verschuiving van 0,5 procentpunt omhoog (naar een inflatie van 4%). Het correct tekenen van de MB1-curve met een verschuiving van 2 procentpunt omhoog (naar een reële rente van 6%). Het juist benoemen van de evenwichtswaarden van de inflatie en de reële rente.Zie hieronder de ingevulde uitwerkbijlage.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.