Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
- Hoofdstuk 17 - Monetaire zaken
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Inflatie en deflatie
Effecten van inflatie
Waardevast en welvaartsvast
Oorzaken van inflatie en deflatie
Primaire liquiditeiten (M1) en secundaire liquiditeiten (M2)
Geldschepping en wederzijdse schuldaanvaarding
Monetair beleid
Taken centrale banken (ECB en DNB)
Refirente en depositorente
Negatieve rente
Instrumenten ECB
Examendomein I
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
Online maken
Toets afdrukken
Inflatie is een stijging van de consumentenprijsindex. Dit betekent dat het gemiddelde prijspeil van consumptiegoederen is gestegen. Inflatie gaat gepaard met geldontwaarding. Door de stijgende prijzen kun je nu voor hetzelfde nominale bedrag minder goederen kopen. De reële waarde van het nominale bedrag is gedaald. De koopkracht van consumenten daalt dus in een situatie van inflatie. In een situatie van deflatie (een daling van de consumentenprijsindex) gebeurt het tegenovergestelde en stijgt de koopkracht. De koopkracht van consumenten wordt aangetast (zie vraag 1). De internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven kan worden aangetast, wanneer Nederlandse prijzen sterker stijgen dan prijzen in het buitenland. De reële waarde van schulden neemt af, doordat het nominale bedrag dat moet worden afgelost in de toekomst minder waard is dan nu. Lonen zullen waarschijnlijk gaan stijgen, doordat vakbonden bij werkgevers een hoger Cao-loon uitonderhandelen om de prijsstijgingen te compenseren en zo een koopkrachtvermindering van werknemers proberen te vermijden. Het kan zijn dat bestedingen gaan stijgen, omdat consumenten liever nu iets kopen tegen een lagere prijs dan in de toekomst tegen een hogere prijs. BestedingsinflatieBestedingen stijgen 🡪 EV stijgt 🡪 EV > productiecapaciteit 🡪 prijzen stijgen Loonkosteninflatie Lonen stijgen sterker dan arbeidsproductiviteit 🡪 loonkosten per product stijgen 🡪 prijzen stijgen (wanneer deze hogere kosten worden doorberekend aan de consument)Winstmarge-inflatie Bedrijven willen meer winst maken (bij dezelfde kosten) en verhogen daarom de prijzen. BelastinginflatieEen verhoging van BTW of accijnzen zorgt voor hogere prijzen. Rente-inflatieDe ECB verhoogt de rente 🡪 rentekosten voor bedrijven stijgen 🡪 prijzen stijgen (wanneer deze hogere kosten worden doorberekend aan de consument). Geïmporteerde inflatiePrijzen van buitenlandse grondstoffen stijgen 🡪 kostprijs voor Nederlandse bedrijven stijgt 🡪 prijzen stijgen (wanneer deze hogere kosten worden doorberekend aan de consument). M0 = chartaal geld in omloopM1 = chartaal geld + giraal geld in omloopOok wel maatschappelijke geldhoeveelheid of primaire liquiditeiten genoemd. M2 = chartaal geld + giraal geld + alle spaardeposito’s met een maximale looptijd van 2 jaar. Deze spaardeposito’s worden ook wel secundaire liquiditeiten genoemdM3 = chartaal geld + giraal geld + spaardeposito’s met een maximale opzegtermijn van 2 jaar + repo’s, aandelen in geldmarktfondsen en schuldbewijzen korter dan 2 jaar. Deze repo’s, aandelensoorten en schuldbewijzen worden ook wel overige secundaire liquiditeiten genoemd. M3 wordt ook binnenlandse liquiditeitenmassa genoemd. De methode maakt geen onderscheid tussen M2 en M3! Substitutie is een handeling waarbij geldschepping en geldvernietiging elkaar opheffen. Dit is het omzetten van giraal geld in chartaal geld en andersom. De geldhoeveelheid (M1) blijft dat hetzelfde. Voorbeeld: geld pinnen van de bank of de fooien van je bijbaantje op je bankrekening storten. Bij transformatiewordt niet-geld omgezet in geld (of andersom), waardoor M3 verandert. Bijvoorbeeld: geld van een spaardeposito van 5 jaar komt vrij en wordt op een betaalrekening gestort. Worden primaire liquiditeiten omgezet in secundaire liquiditeiten of andersomDe geldhoeveelheid (M1) verandert dan. M3 blijft hetzelfdeVoorbeeld: geld van een betaalrekening wordt overgemaakt op een internetspaarrekening Bij waardevaste uitkeringen stijgen de uitkeringen mee met de inflatie.Bij welvaartsvaste uitkeringen stijgen de uitkeringen mee met de salarissen.In het artikel staat dat het AOW-bedrag meestijgt met de minimumlonen. Hier is dus sprake van een welvaartsvaste uitkering. De gemiddelde stijging van de meeste pensioenen is een kleine 2 procent. Dit is minder dan de gemiddelde prijsstijging van 3,56 procent. De koopkracht van gepensioneerden zal dus dalen, want hun inkomen stijgt relatief minder sterk dan dat de relatieve prijsstijging. Particulieren en bedrijven kunnen geld lenen bij de bank. Beide partijen gaan dan akkoord met een schuldaanvaarding.De bank gaat akkoord met het uitlenen van geld aan een partij. Deze partij gaat ermee akkoord dat er een schuld ontstaat aan de bank. Dit noemen we wederzijdse schuldaanvaardingDe bank schrijft dan een bedrag bij op de rekening van de andere partij (persoon of bedrijf). Hierdoor stijgt de geldhoeveelheid, want de hoeveelheid giraal geld is toegenomen. Op deze manier heeft de bank geld gecreëerd. Geld dat eerst nog niet bestond, bestaat nu wel. Zo is een bank een geldscheppende instelling. Er zijn wel afspraken over hoeveel geld een bank op deze manier mag scheppen. Dit kan namelijk niet oneindig doorgaan, want dan zal geld zijn waarde volledig verliezen wat zal leiden tot hyperinflatie.Geldschepping leidt tot een hogere geldhoeveelheid (zowel M1 als M3). Doordat er meer geld in omloop is, zal er ook meer geld worden gebruikt, waardoor bestedingen stijgen.Stijgende bestedingen kunnen leiden tot bestedingsinflatie, wanneer de bestedingen stijgen tot boven de productiecapaciteit. Middels deze kwantitatieve verruiming kunnen centrale banken (zoals de ECB) de inflatie in een gebied beïnvloeden. Geldschepping leidt tot een hogere geldhoeveelheid (zowel M1 als M3). Hierdoor is er meer aanbod van geld.Dit kan leiden tot verlies van vertrouwen in de waarde van het geld. Hierdoor kan de waarde van geld dalen. Bedrijven zullen meer geld willen in ruil voor hun producten.Prijzen zullen stijgen = inflatie. De belangrijkste taken van centrale banken zijn:Handelen als de bank van de algemene banken. Zorgen voor een goed functionerend betalingsverkeer. Toezicht houden op de algemene banken.Goud en deviezenvoorraad van een land beheren.De hoofddoelstelling van de ECB is het handhaven van een stabiel prijspeil in de Eurozone. In de praktijk komt dit vooral neer op inflatiebestrijding, waarbij een jaarlijkse inflatie van +/- 2% wordt nagestreefd. De voornaamste manier om de inflatie te bestrijden is door middel van het stellen van de refirente in de Eurozone. Dit is de rente waarvoor andere banken geld kunnen lenen bij de ECB. Door deze refirente te verhogen of te verlagen kan de ECB sturen of lenen goedkoper/duurder wordt in de Eurozone en of sparen meer/minder oplevert. Hiermee kan de ECB zowel de bestedingsinflatie als de rente-inflatie remmen of aanwakkeren. Commerciële banken scheppen geld door het verstrekken van leningen.Wanneer een bank een lening verstrekt, wordt dit bedrag bijgeschreven op de rekening van de klant, waardoor giraal geld ontstaat. Dit geld bestond eerder niet: het is nieuw gecreëerd geld. Chartaal geld = fysiek geld (munten en biljetten) Giraal geld = geld op bankrekeningen. Alleen giraal geld wordt gecreëerd door banken via kredietverlening.De storting wordt toegevoegd aan de reserve van de bank, welke minimaal 10% moet bedragen. Hierdoor kan door de bank maximaal aan geld worden gecreëerd: €10.000 / 10 x 100 = €100.000Lagere rente maakt lenen goedkoper → meer kredietverlening door banken Meer kredietverlening leidt tot meer geldschepping, waardoor de geldhoeveelheid (M1) stijgt. Consumenten gaan meer besteden → stijging van de vraag Hogere bestedingen kunnen leiden tot hogere inflatie Huidige geldhoeveelheid: €500 miljardDoel: +5% → €525 miljardReservepercentage: 10%Extra geld = (525−500) × 0,10 = 25 × 0,10 = 2,5 miljard extra Om de inflatie terug te brengen naar het gewenste niveau van 2%, wil de CB de rente verlagen om lenen te stimuleren / sparen te ontmoedigen.Omdat de rente al 0% bedraagt, zou de rente dan negatief moeten worden.Als het prijspeil daalt zal de reële waarde van de financiële bezittingen stijgen. Huishoudens zien in de toename van die waarde van de financiële bezittingen ruimte om hun bestedingen te verhogen.Bij een daling van het prijspeil zal de reële rente stijgen. Zodoende wordt sparen gestimuleerd / lenen afgeremd, en zal de geaggregeerde vraag dalen.Als het prijspeil daalt, stijgt de reële waarde van de schulden. Hierdoor zullen huishoudens nu aflossen waardoor ze minder kunnen besteden. De versoepeling van het ontslagrecht zorgt ervoor dat bedrijven minder loonkosten hebben wanneer zij ervoor kiezen iemand te ontslaan. Dit vermindert het risico op hoge kosten. Bedrijven hebben hierdoor sneller een prikkel om werknemers aan te nemen, waardoor de werkgelegenheid stijgt.Door verkorting van de opzegtermijn kunnen werknemers eenvoudiger ontslag nemen bij een bedrijf. Dit kan leiden tot het niet investeren in de werknemer, omdat de kans op ‘beroving’ / verzonken kosten groter is. Hierdoor wordt de arbeidsproductiviteit gedrukt. De loonkosten per product nemen dan toe.Door versoepeling van het ontslagrecht zullen bedrijven bij een daling van de productie sneller (overtollig) personeel kunnen ontslaan waardoor prijzen sneller kunnen dalen (bij eenzelfde daling van Y). Dit betekent een toename van de prijsflexibiliteit en dus zal de GA curve steiler verlopen. In figuur 2 ontstaat een groter verschil tussen de inflatie en de verwachte inflatie. De centrale bank zal dan een grotere nominale renteaanpassing doen, waardoor de economie terugkeert naar de potentiële productie.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.