Neue Kontakte 7e ed deel A+B - Kapitel 4 - Tiere oefentoetsen & antwoorden

a) altijd b) zich gedragen c) de sort d) de dierentuin e) lukken f) de wereld g) de snelheid h) de rugzak a) die Mäuse b) weich c) schreiben – geschrieben d) der Fleck e) wünschen f) das Kängaru a) die Fische, zwemmen in het water en kun je eten. b) das Schwein, is roze, dik en spelt in de modder. c) die Zähne, daarvan heb je er veel in je mond. d) das Obst, zo noem je appels, bananen en aardbeien. e) die Affe, leeft in de dierentuin, is brutal, bruin en speels. f) die Haustiere, noem je kitten, konijnen en cavias. a) spiele b) hört c) kocht d) waschen e) essen f) macht g) schwimmst (let op dubbel m) h) reisen i) bleiben j) helft h) machst i) fotografiere Tip: Zorg dat je het ezelsbruggetje van esttenten perfect kan toepassen. Je hebt dit altijd nodig! Let op de persoonlijke voornaamwoorden in een zin. Staat dit er niet, kijk dan of het enkelvoud of meervoud is. Hiervoor kijk je dan bij de juiste sie-vorm. Het is nu onderstreept. a) gevreten, dus gefressen b) trainiert (zonder ge) c) bedankt, in het Nederlands en in het Duits d) geleerd, dus gelernt e) gewoond, dus gewohnt Tip: Maak voor jezelf eerst het voltooid deelwoord in het Nederlands, vaak is het in het Duits net zo. Voltooide deelwoorden eindigen in het Duits nooit op een D, lekker makkelijk.   1. Mein Haustier ist ein Hund. /Ich habe einen Hund als Haustier./Ich beschreibe meinen Hund. 2. Er ist dick. 3. Er ist scheu. 4. Sein Fell ist weich. /Er hat ein weiches Fell. 5. Er frisst Fleisch. Tip: Maak het jezelf niet te moeilijk bij zulke opdrachten. Maak eenvoudige zinnen met woorden die je kent, als je iets niet weet, probeer het dan anders te zeggen. Vergeet de hoofdletters niet bij zelfstandige naamwoorden.