Nectar 5e ed/ FLEX - Hoofdstuk 6 - Je groene omgeving oefentoetsen & antwoorden

a) Het schimmelrijk b) Het dierenrijk c) Het plantenrijk d) Het bacterierijk   Rijk – afdeling – klasse – orde – familie – geslacht - soort   a) Niet waar, de naam bestaat uit twee delen. De geslachtsnaam en soortaanduiding. b) Waar: vissen, reptielen, zoogdieren, amfibieën en vogels c) Waar: we horen in dezelfde orde als de apen en halfapen. d) Niet waar: dit is bedacht door Linnaeus. Charles Darwin heeft de evolutietheorie bedacht.   a) Ieder dier heeft een eigen leefomgeving. Een omgeving met de juiste omstandigheden noemen we een biotoop b) Wind en temperatuur zijn voorbeelden van abiotische factoren c) Organismen die hetzelfde eten in dezelfde omgeving zoeken zijn concurrenten van elkaar d) De plek die een dier inneemt in een biotoop noemen we een habitat e) Als er veel verschillende diersoorten in gebied wonen, dan zeggen we dat dat gebied een grote biodiversiteit heeft.   De formule die hierbij hoort: koolstofdioxide + water + zonlicht 🡪 glucose en zuurstofPlanten nemen koolstofdioxide op uit de lucht en water uit de grond. Zonlicht zorgt er vervolgens voor dat er fotosynthese plaats kan vinden. Hieruit wordt glucose gemaakt, een voedingsstof voor de plant. De plant kan hier eiwitten, vetten, zetmeel en vitaminen van maken. Zuurstof wordt afgegeven aan de lucht. De pyramide van gewicht laat iedere schakel van de voedselketen zien. In ieder laag komt minder gewicht terecht. Een organisme gebruikt een deel van wat hij eet om zelf te groeien. En zo blijft er steeds minder gewicht over. 1) Een boom gebruikt mineralen voor de groei 3) Dieren eten plantaardig voedsel op 2) Bodemdieren eten het afval op 4) Schimmels breken afval af tot mineralen   Nee, het is alleen vloed op het gedeelte van de aarde dat naar de maan is gericht en het gedeelte van de aarde aan de tegenoverliggende zijde. 90 graden verder en terug is het dan eb. Op de rest van de aarde staat het water dan tussen laag- en hoogwater in. a) De eekhoorns horen bij de afdeling gewervelde dierenb) De gewone eekhoorn en de grijze eekhoorn zullen het meest op elkaar lijken, omdat ze dezelfde geslachtsnaam hebben. Ze behoren dus tot hetzelfde geslacht. De driekleuren eekhoorn hoort bij een ander geslacht en verschilt dus van de andere twee. Schotse hooglanders zijn grazers. Dat betekent dat ze plantaardig voedsel, zoals gras en planten, eten. Ze eten niet alle planten op en laten sommige plantensoorten staan. Deze plantensoorten kunnen vervolgens blijven groeien en op deze manier is er meer ruimte voor andere plantensoorten.   1) Gras --> edelhert 2) Insecten --> vos 3) Konijn --> vos 4) Muggen --> Kikker 5) Kikker --> Reiger Tip: de pijl betekent, wordt gegeten door. Daarom is het belangrijk dat je eerst de naam opschrijft van het organisme wat wordt opgegeten en achter de pijl opschrijft welk dier het andere organisme opeet. De langste keten die je kunt opschrijven is vier organismen lang.Eik --> rups --> Bonte specht (of koolmees) --> Havik a) In de herfst vind je de dikste strooisellaag, omdat de bladeren net van de bomen zijn gevallen maar nog niet zijn verteert door de reducenten. b) In de zomer vind je de dunste strooisellaag. De bladeren hangen nu nog allemaal aan de bomen. De voedselkringloop is een kringloop en loopt rond, er moet dus altijd een op een volgende stap zijn. In de winter sterven veel plantjes af en blijven de bladeren op de grond liggen. Dit ruim je vaak op. De reducenten kunnen vervolgens geen mineralen vrijmaken uit de bladeren. Daarom leg je mest in de moestuin. In mest zit mineralen. De kringloop is dan weer compleet.   Bij de zee ligt zand. Hier kunnen zaden terechtkomen met de wind, waardoor er een pioniersplant onstaat met veel weerstand. Als het zand zoetwater vast houdt kan er helmgras gaan groeien. De duinen worden steeds minder zout en zo kunnen er struiken ontstaan met bladeren. Als de bladeren vallen worden ze verteerd door reducenten en dan komen er mineralen in de bodem. Hieruit kunnen uiteindelijk bomen groeien en zo onstaat er een bos. Dit bos heet het climaxstadium.   Dit hebben alle cellen met elkaar gemeenDit heeft niet iedere cel, maar deze cel wel:Dierlijke celHeeft cytoplasmaHeeft een celmembraanHeeft een celkernPlantaardige celHeeft cytoplasmaHeeft een celmembraanHeeft bladgroenkorrelsHeeft een vacuoleHeeft een celwandHeeft een celkernSchimmelcelHeeft cytoplasmaHeeft een celmembraanHeeft een vacuoleHeeft een celwandHeeft een celkernBacteriecelHeeft cytoplasmaHeeft een celmembraanHeeft een celwand In dezelfde boom kunnen leven, kan alleen als deze vogels ieder een andere plek in de boom innemen. De ene vogel bovenin, de ander in het midden en de laatste onderin de boom. De vogels kunnen ook op een ander tijdstip eten, waardoor ze toch in dezelfde boom kunnen leven. a) Om je antwoord bij a te checken moet je de uitwerking van opdracht b erbij pakken. Hierbij zijn de juiste voedselrelaties weergeven. Controleer je opdracht aan de hand van deze relaties.b)  Reducenten (bacteriën en schimmels) zetten de vissenpoep om in mineralen. De algen gebruiken de mineralen weer om te groeien.  a) Wind, water en zoutb)Wind: zaden worden verspreid door de wind, de plant zal stevig in de grond staan om niet weg te waaien.Water: dichtbij de zee hebben de planten veel water. Ze hebben een grote vacuole nodig.Zout: teveel zout droogt een plant uit, sommige planten slaan te veel zout op in bladeren die ze laten afsterven.