Nieuw Nederlands 6e ed - Hoofdstuk 4 - Vrije tijd oefentoetsen & antwoorden

Een (grappig) kort verhaaltje. Meestal vertelt iemand over iets wat hij heeft meegemaakt of heeft gehoord van een ander. a) Ontsnapte pinguïn weer gevonden. Toelichting: Dit vat de hele tekst het beste samen.   c) De pinguïns kunnen 40 a 50 kilometer per uur zwemmen. Toelichting: In de tekst staat: “Het was nog een flinke klus om de pinguïn weer te vangen, meldt een woordvoerder van het park aan NU.nl. Humboldtpinguïns kunnen tot wel 40 à 50 kilometer per uur zwemmen.”   a) Alinea 1. Toelichting: In zin 1 van de eerste alinea staat de hoofdgedachte.   b) Alinea 2, 3 en 4. Toelichting: Alinea 1 is de inleiding en alinea 5 is het slot.   c) Maar en toch.Toelichting: Deze twee signaalwoorden horen als enige beide bij het tekstverband ‘tegenstelling’.   a) Het vogelpark. Toelichting: In de tekst staat: “Veel mensen belden ons verbaasd op dat ze een pinguïn zagen zwemmen", aldus het vogelpark.   Antwoord B: Informeren. Toelichting: Er staat voornamelijk feitelijke informatie in de tekst en de tekst is afkomstig van nieuwssite www.nu.nl b) Social media filters makenToelichting: Dit is de beste samenvatting van de hele tekst.   c) Het onderwerp introduceren. Toelichting: In de inleiding staat algemene informatie over het onderwerp.   b) Omdat iedereen ter wereld ze kan gebruiken.Toelichting: In de tekst staat: “Vergeet niet dat iedereen gebruik kan maken van de filters die je indient, dus ze moeten van hoge kwaliteit zijn.” a) Conclusie. Toelichting: Het signaalwoord ‘dus’ hoort altijd bij het tekstverband ‘conclusie’.   c) Voor openbare locaties die belangrijk zijn voor jou en je gemeenschap. Toelichting: In de tekst staat: “Geofilters zijn bedoeld voor openbare plaatsen die belangrijk zijn voor jou en je gemeenschap.”   a) Een instructie op een website over social media.Toelichting: Aan de genummerde stappen herken je de instructie. Een andere bron dan een website is niet logisch gezien het onderwerp.   d) Doel-middel.Toelichting: Het signaalwoord ‘om’ hoort altijd bij het tekstverband ‘doel-middel’. d) Instrueren.Toelichting: De tekst instrueert de lezer over hoe hij/zij een filter voor social media kan maken. Nieuwe → oude Gierig → gul Veraf → dichtbij Mat → glanzend  Openbaar → privé   d) Wie of wat + gezegde + onderwerp? Zin: PV WWG OND LV Mijn zusje kreeg een hond voor haar verjaardag. kreeg kreeg Mijn zusje Een hond Mijn horloges kocht ik in bij een Chinese leverancier. Kocht in Kocht in ik Mijn horloges Morgen zou ik het liefst de hele dag films kijken. zou Zou kijken ik films Heeft je broer die auto nog gekocht? Heeft Heeft gekocht Je broer Die auto Ik heb dat laatste ijsje niet opgegeten. heb Heb opgegeten Ik Dat laatste ijsje a) Wie = vr.vnw, dat = aanw.vnw. b) Wat = vr.vnw c) Welk = vr.vnw, die = aanw.vnw. d) Dit = vr.vww.   a) (steken) Ik heb veel tijd en energie in die opdracht gestoken. b)  (doen) Waarom hij dit gedaan heeft, (onderzoeken) wordt nog onderzocht. c) (brengen) De man is naar het ziekenhuis gebracht. d) (vallen) Er zijn geen andere gewonden gevallen. e) (uitbreken) Gelukkig is er geen paniek uitgebroken. f) (verbazen) Andere asielzoekers zijn wel verbaasd. g) (begrijpen) Heeft iedereen de uitleg begrepen? h) (testen) Het apparaat is getest. i) (aanbranden) De taart is aangebrand. j) (verwachten) De uitslag van de test is zoals verwacht. k) (vinden) Ik heb mijn ID-kaart gevonden. l) (vergroten) De tekening van het huis is vergroot. m) (verplaatsen) De tafel is naar de keuken verplaatst. n) (gebeuren) Er is afgelopen week erg veel gebeurd. Toelichting: Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en. Wij zijn te laat vertrokken. Jos had geld weggenomen. Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt meestal op -d of -t. De juiste letter bepaal je net als in de verleden tijd met (e) x-f (o) ks ch (aa) p. Kijk naar de letter die in het hele werkwoord voor de uitgang -en staat: – blussen pvvt: bluste → De brandweer heeft het vuur geblust (vd). – lozen pvvt: loosde → Waar wordt het rioolwater geloosd (vd)? a) (zuchten) Hij liep zuchtend de klas uit. b) (bonzen) Bonzend op de deur, belde hij naar kantoor. c) (ijsberen) De professor liep ijsberend door de kamer. d) (kijken) Om zich heen kijkend stak hij de straat over. e) (bladeren) Bladerend keek hij naar de aanbiedingen in de folder. f) (bellen) De verkoper pakte bellend de klantgegevens erbij. g) (stotteren) Stotterend vertelde Monique dat ze graag wilde zingen. h) (beven) Ik klom bevend naar de top van de vulkaan. i) (smakken) Chinezen eten smakkend hun maaltijd op. j) (kwispelen) De hond van de buren kwam kwispelend naar me toe gelopen. a) cadeaus b) Taxi’s c) buggy’s d) cafés e) jury’s f) pasta’s g) horloges h) loverboys i) niveaus j) etuis k) displays l) abonnees m) EK’s n) paraplu’s