TrabiTour 4e ed/ FLEX deel A + B - Kapitel 4 - Auf die Plätze, fertig, los! oefentoetsen & antwoorden

a) verlieren b) hinter  c) der Moment  d) das Feuer e) beherrschen  f) der Schiedsrichter  g) der Tennisspieler h) bremsen  a) tevreden b) de blijdschap, vreugde c) de vrienden d) de pols e) onbeslist, gelijkspel   f) de beginner g) de doelman, de keeper  h) het sportveld a) Basketball spielen b) de lente c) altijd  d) erfinden e) mei  f) hoch g) een beetje  h) Fahrrad fahren / Rad fahren a) die Spieler  b) die Augen c) die Monate a) Ik train vaak. b) Ik heb alleen maar/slechts op vrijdag tijd voor mijn hobby. c) Wij fietsen sinds drie jaar.  d) Met wie ik dat doe? Met m’n vrienden! e) Wanneer is het zwemtoernooi? Het is in het weekend.  a) Wie oft trainiert er?  b) Abends schaue ich mir oft einen Film an.  c) In meiner Freizeit bin ich meistens alleine.  a) Ik vind Formule 1 en zwemmen leuk/erg leuk/tof! b) Op dinsdag kijk ik Tatort: dat is mijn lievelingsserie/programma) c) In ben geïnteresseerd in het tennistoernooi op/van Wimbledon, omdat ik zelf tennis (speel). a) Das Spiel/der Wettkampf dauert den ganzen Nachmittag. b) Er hat Lust um mitzuspielen. / Er hat Lust mitzuspielen. c) Ich bin in einem Basketballverein. Der Verein heißt “HBV”.  a) onbeslist / gelijkspel b) gevaarlijk c) proberen ze eindigen allemaal op het achtervoegsel “-schaft”. Dus woordjes die op - schaft”  eindigen zijn vrouwelijk.   Alle maanden van het jaar worden met hoofdletter geschreven én er staat bij de maanden van het jaar steeds een lidwoord bij.  der Zuschauer = de toeschouwer (enkelvoud, mannelijk) die Zuschauer = de toeschouwers (meervoud) Let op: Foutje in de online woordenlijst D-F. Daar staat die Zuschauer = de toeschouwer. Het moet zijn: der Zuschauer = de toeschouwer die Zuschauer = de toeschouwers die Zuschauerin = de (vrouwelijke) toeschouwer die Zushauerinnen  de (vrouwelijke) toeschouwers a) dein b) ihr c) ihr d) unser e) mein achter mein komt een mannelijk of een onzijdig woord: mein Vater, mein Kind achter meine komt een vrouwelijk woord of meervoud: meine Mutter, meine Freunde TIP: bij bezittelijk voornaamwoorden gaat het om bezit: van mij/jou/hem etc.  De vader van mij → mijn vader  De moeder hem → zijn moeder De leraar van jou → jouw leraar Het huis van ons → ons huis a) sein- (geen uitgang omdat er een mannelijk woord volgt) b) deine (-e omdat er een vrouwelijk woord volgt) c) meine (-e omdat er meervoud volgt)  TIP: In het Nederlands verandert het bezittelijk voornaamwoord “ons” ook soms: ons huis, onze leraar/onze kinderen. Het is dus niet een “rare Duitse regel”. a) Haar huis is mooi. b) Hun huis is mooi. c) Uw huis is mooi. a) mein b) unsere (unser-e) c) seine (sein-e) d) euer e) ihr f) deine (dein-e) TIP 1: doe dit in stappen:  1) vertaal het bezittelijk vnw: mijn = mein, jouw = dein etc..  2) kijk of er een uitgang achter komt. Volgt er een vrouwelijk woord of meervoud, dan zet je een -e erachter. TIP 2: als achter “euer” een uitgang komt (jullie lerares), dan valt de eerste e weg! euer Lehrer euere Lehrerin euer Haus euere Kinder a) er b) sie c) wir d) es a) ich b) er c) wir d) ihr TIP:  onderstreep het werkwoord. Soms blijkt daar al uit welke persoon je moet hebben (zin a), b)) Omdat het anders onuitspreekbaar is, komt er een -e- tussen stam en de uitgangen van du, er/sie/es en ihr. du findest er/sie/es findet ihr findet TIP: Als je deze regel in het Duits herkent en begrijpt, maak je nooit meer fouten in het Nederlands met -dt.  hij vindt → in het Duits zou dit onuitspreekbaar zijn: eerst een d, dan een t. Daarom een e ertussen. → er findet a) Hoeveel spelers heb jij in jouw team? b) waarom ben je zo teleurgesteld? Mijn lievelingsvereniging (favoriete club o.i.d.) heeft de wedstrijd op zondag 1-1 gelijk gespeeld. c) Het WK-voetbal duurt de hele maand mei. d) De keeper maakt een sprong. Hij springt heel hoog. a) Ich spiele seit sieben Jahren Fußball in einem Verein. b) Er schwimmt seit Dezember jede Woche zwei mal. c) Findest du Basketball auch toll? d) Mit wem spielst du Hockey? Wir spielen meistens mit Freunden. TIP:  bij c) en d) : de du-vorm heeft altijd uitgang -st, óók in de vragende zin. Dit is anders dan in het Nederlands:  Jij vindt basketbal leuk. Vind jij basketbal leuk? → du findest / findest du Jij speelt met ons mee. Speel jij hockey? → du spielst / spielst du a) Wie oft trainierst du? / Wie oft trainieren Sie? b) Bist du in einem Verein? / Sind Sie in einem Verein? c) Wie lange hast du Basketball gespielt? Wie lange haben Sie Basketball gespielt? TIP: weet je nog de vorming van voltooid deelwoord? spielen → stam = spiel- →  ge-spiel-t a) Im Herbst trainiere ich nur am Dienstag und im Sommer auch am Donnerstag. b) Meine Lieblingsserie / Meine Lieblingssendung ist (Medikopter 117).  c) Ich finde Fußball und Radfahren langweilig.