TrabiTour 4e ed/ FLEX deel A + B - Kapitel 4 - Auf die Plätze, fertig, los! oefentoetsen & antwoorden

a) gewinnen b) das Turnier c) das Leben d) meistens  e) trainieren  f) der Profi g) der Rücken  h) tauchen a) teleurgesteld b) de kniebeschermer  d) de bewegingen e) de schouder f) de televisie (het tv-toestel) g) het resultaat h) open a) die Freunde b) die Freude c) Sport treiben d) die Mannschaft e) weer/opnieuw f) der März g) diep h) krijgen a) die Vereine b) die Tore c) die Tage a) Hij heeft niet veel tijd om te basketballen (om basketbal te spelen). b) Hoe vaak ik train? Zesmaal per maand. c) Meestal traint hij op het sportveld. d) In mijn vrije tijd speel ik viool. e) Wanneer is het ijshockey-WK (het WK-ijshockey)? Dat begint op zaterdag.  a) Was macht er in der Freizeit?  (in seiner Freizeit) b) Am Wochenende habe ich einen Boxwettkampf.  c) Ich mache das immer mit Freunden. a) De training duurt meestal anderhalf uur. b) Ik train iedere dag, omdat ik volgende/komende herfst een zwemtoernooi in Berlijn heb. c) Voetbal vind ik saai. a) Das Training fängt um 17.00 Uhr an / Das Training beginnt um fünf Uhr nachmittags.  b) Wir möchten noch Schlagzeug lernen. c) Nächsten Monat habe ich ein Spiel/ein Wettbewerb.   a) teleurgesteld b) tevreden c) daadwerkelijk Alle jaargetijden zijn mannelijk.  TIP: De maanden van het jaar trouwens ook. En alle dagen van de week. En de meeste dagdelen (der Abend, der Nachmittag, der Morgen - MAAR: die Nacht) In het Duits worden ze met een hoofdletter geschreven en hoort “der” ervoor. Nederlands: april Duits: der (met een lidwoord), April (met een hoofdletter) der Zuschauer is mannelijk, de toeschouwer die Zuschauerin is vrouwelijk, de vrouwelijke toeschouwer NB: Foutje in de online woordenlijst D-F. Daar staat die Zuschauer = de toeschouwer. Het moet zijn: der Zuschauer = de toeschouwer die Zuschauer = de toeschouwers die Zuschauerin = de (vrouwelijke) toeschouwer die Zushauerinnen  de (vrouwelijke) toeschouwers a) sein b) euer c) mein d) dein e) Ihr (met een hoofdletter) achter unser komt een mannelijk of een onzijdig woord: unser Verein, unser Kind achter unsere komt een vrouwelijk woord of meervoud: unsere Mutter, unsere Freunde TIP: bij bezittelijk voornaamwoorden gaat het om bezit: van mij/jou/hem etc.  De vader van mij → mijn vader  De moeder hem → zijn moeder De leraar van jou → jouw leraar Het huis van ons → ons huis a) keine (kein + e, omdat er meervoud volgt) b) dein (dein - zonder uitgang, omdat er een mannelijk woord volgt) c) unsere (unser + e, omdat er een vrouwelijk woord volgt) a) Uw vader is aardig. b) Hun vader is aardig. c) Haar vader is aardig. a) dein b) meine (mein+e, want er volgt een vrouwelijk woord) c) seine (sein+e, want er volgt een vrouwelijk woord) d) unser  e) ihre (ihr+e, want er volgt meervoud) f) ihre (ihr +e, want er volgt meervoud) TIP 1: doe dit in stappen:  1) vertaal het bezittelijk vnw: mijn = mein, jouw = dein etc..  2) kijk of er een uitgang achter komt. Volgt er een vrouwelijk woord of meervoud, dan zet je een -e erachter. TIP 2: als achter “euer” een uitgang komt (jullie lerares), dan valt de eerste e weg! euer Lehrer euere Lehrerin euer Haus euere Kinder a) Er (hij is 14) b) Sie (zij doen aan sport) c) Wir (wij zitten op dezelfde vereniging) d) sie (ze kan morgen komen) TIP: bij a), b) en c) staat er een hoofdletter omdat de woorden aan het begin van de zin staan. a) sie (verwijst naar vrouwelijke Sabine) b) ich (bij bin past alleen maar ich) c) sie (Finn en zijn broer = ze/zij, meervoud) d) wir (Thommi en ik = wij) Bij du, er/sie/es en ihr.  tussen stam en uitgang. du findest er/sie/es findet ihr findet TIP: Omdat het anders onuitspreekbaar is, komt er een -e- tussen stam en de uitgangen van du, er/sie/es en ihr. Du findst* is moeilijk uit te spreken. TIP 2: Als je deze regel in het Duits herkent en begrijpt, maak je nooit meer fouten in het Nederlands met -dt.  hij vindt → in het Duits zou dit onuitspreekbaar zijn: eerst een d, dan een t. Daarom een e ertussen. → er findet a) Het is niet zo grappig om toeschouwer bij het skieën te zijn. Dat s veel te koud. b) Het is gevaarlijk om zonder kniebescherming/beschermers te skateboarden. c) De zwemmer heeft zijn zwembroek vergeten. Nu kan hij niet aan het toernooi deelnemen. d) Gitaar vind ik niet zo’n (vind ik geen) leuk instrument. Ik vind het een beetje saai. (Gitarre finde ich kein tolles Instrument. Ich finde sie ein bisschen langweilig. die Gitarre → bij de verwijzing daarnaar daarom in dit geval ook “sie”) a) Nächste Woche Freitag habe ich ein Spiel. Es dauert anderthalb Stunden. / Nächste Woche Freitag habe ich einen Wettkampf. Der dauert ……………... b) Das Training fängt meistens um 21.00 Uhr an. Der Winter ist die beste Zeit um zu trainieren. c) Am Samstagabend gehe ich mit Freundinnen ins Kino. / … sehe ich mir mit Freundinnen einen Film an. d) Mein Freund ist in einem tollen/netten/schönen Verein. Seine Mannschaft ist zufrieden mit (dem) Ergebnis. (dem hoef je nog niet goed te hebben, dat is grammatica die binnenkort volgt.) (zijn team : zijn = sein, daarna uitgang +e, omdat Mannschaft een vrouwelijk/die-woord is → sein-e Mannschaft) a) Mit wem trainierst du meistens? Mit wem trainieren Sie meistens? b) Hast du am Wochenende ein Fußballspiel? Haben Sie am Wochenende ein Fußballspiel? (am Wochen-ende) c) Hast du viel Zeit für dein Hobby? / Haben Sie viel Zeit für Ihr Hobby? (TIP als je de u-vorm gebruikt in de vragen, gebruik dan ook de uw-vorm bij het bezittelijk voornaamwoord) a) Im Februar, im März und im April trainiere ich nur am Mittwoch, und im Mai und Juni habe ich auch am Montag Training. Im Februar, im März und im April habe ich nur am Mittwoch, und im Mai und Juni auch am Montag Training.  b) Ich mache mein Hobby so gerne, weil ich ……. dann meine Freunde sehe / an der frischen Luft bin / es mich fitter macht / Spaß daran habe c) Ich spiele gern …. (Gitarre/Geige/Klavier/Saxophon/Schlagzeug/Flöte) Ich mag …. (Gitarre/Klavier etc.) gerne. Ich finde ….. (Gitarre/Klavier etc.) toll.