Think 1 (A2) - Hoofdstuk 8 - Sporting moments oefentoetsen & antwoorden

a) basketball b) track c) rope d) athletics e) to lose f) football g) referee  h) to cycle i) half time j) then k) spectator l) goal m) to practice n) trophy   a) basketball b) track c) rope d) athletics e) to lose f) football g) referee  h) to cycle i) half time j) then k) spectator l) goal m) to practice n) trophy   a) Was/Were + werkwoord + ing. Bij I en He/She/It was bij You/They/We were. b) De past continuous gebruik je bij een langere actie in het verleden. De past simple gebruik je bij een kortere actie in het verleden.   a) was Je moest de past simple gebruiken. Ook aan de zin zelf is te zien dat dit in het verleden is gebeurd: last night. Be is een onregelmatig werkwoord, dan gebruik je het tweede rijtje. Het onderwerp is ‘last night’s game’, dat is een het. Je gebruikt daarom was.  b) went Last week geeft aan dat het in het verleden is gebeurd. Go is onregelmatig, je gebruikt het tweede rijtje, dit wordt dus went. c) watched Yesterday geeft aan dat het in het verleden is gebeurd. Watch is een regelmatig werkwoord, daarom plak je er -ed achter. d) disliked - saw Until geeft aan dat ze iets niet leuk vond voordat de tweede actie gebeurt, die wel al afgelopen is. Dislike is regelmatig, dus plak je er (e)d achter. In dit geval alleen de d omdat er al een e staat. Het tweede werkwoord, see, is onregelmatig, je gebruikt het tweede rijtje om het werkwoord te vervoegen. e) played - bought Ook hier weer twee acties in het verleden. Play is regelmatig, dus plak je er ed achter. Buy is onregelmatig dus gebruik je het tweede rijtje om het werkwoord te vervoegen. f) liked When I was young geeft aan dat het in het verleden is gebeurd. Je maakt de past simple door ed achter het werkwoord te plaatsen. Omdat het werkwoord eindigt op een e voeg je alleen een d toe. g) wrote Before they married geeft aan dat het in het verleden is gebeurd. Write is een onregelmatig werkwoord, je gebruikt het tweede rijtje.    a) was raining It is een ding daarom gebruik je was, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe. b) were listening Bij we gebruik je were, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe. c) were complaining Karen en James is meervoud, daarom gebruik je were, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe. d) was talking The keeper is een hij daarom gebruik je was, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe. e) was taking My little brother is een hij daarom gebruik je was, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe. Let wel op de spelling, omdat het werkwoord eindigt op een e, haal je die weg en vervang je die door ing. f) were singing Bij they gebruik je were, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe. g) was baking Bij I gebruik je was, daarna voeg je het hoofdwerkwoord + ing toe.   a) was watching - fell In deze zin heb je een lange en een korte actie. De lange actie is de past continuous en de korte actie de past simple. De korte actie onderbreekt de lange actie. De lange actie is kijken, dat wordt (nu letterlijk) onderbroken omdat de stroom uitvalt, dat is je korte actie. Je gebruikt was omdat het onderwerp I is. b) was sitting - scored In deze zin heb je een lange en een korte actie. De lange actie is de past continuous en de korte actie de past simple. De korte actie onderbreekt de lange actie. De lange actie is zitten, de korte actie is scoren, want dat onderbreekt de langdurige actie. Je gebruikt was omdat het onderwerp she is. c) were they doing De zin gaat over een langere actie in het verleden. Daarom wordt de vraag in de past continuous gesteld. Je gebruikt were omdat het onderwerp they is. Omdat het een vraagzin is komt het onderwerp tussen het hulpwerkwoord (was/were) en het hoofdwerkwoord (doing) te staan. d) fell Dit gaat over een kortere actie in het verleden dat afgelopen is, daarom gebruik je de past simple. Dit is een onregelmatig werkwoord, dus gebruik je het tweede rijtje om het te vervoegen. e) was writing - rang In deze zin heb je een lange en een korte actie. De lange actie is de past continuous en de korte actie de past simple. De korte actie onderbreekt de lange actie. De lange actie is schrijven, dat wordt onderbroken door het ringen van de telefoon. Je gebruikt was omdat het onderwerp she is. f) walked - was playing In deze zin heb je een lange en een korte actie. De lange actie is de past continuous en de korte actie de past simple. De korte actie onderbreekt de lange actie. De lange actie is spelen, het spelen van het spel wordt onderbroken door het in de huiskamer lopen, je korte actie. Je gebruikt was omdat het onderwerp I is. g) arrived - were waiting In deze zin heb je een lange en een korte actie. De lange actie is de past continuous en de korte actie de past simple. De korte actie onderbreekt de lange actie. Het wachten is de lange actie, het arriveren van de trein is de korte actie die het wachten onderbreekt. Je gebruikt were omdat het onderwerp we is. h) was raining - left In deze zin heb je een lange en een korte actie. De lange actie is de past continuous en de korte actie de past simple. De korte actie onderbreekt de lange actie. De regen is de lange actie, het wordt onderbroken door het vertrekken van huis, dat is je korte actie. Je gebruikt was omdat het onderwerp it is.   a) Who does more than one sport? Tania b) Who says that they don't have much time to practise their sport? Kelly c) Who helps other people learn a sport? Kelly d) Who thinks she is getting better at her sport? Sarah e) Who didn't like doing exercise at first? Tania f) Who has a parent that takes them to the sports centre? Kelly g) Who started doing a sport with a parent? Sarah