Nieuw Nederlands 6e ed - Hoofdstuk 6 - Gezond oefentoetsen & antwoorden

a) Om de lezer bij de tekst te betrekken.    Toelichting: Door de vraag voelt de lezer zich aangesproken en wordt zijn voorkennis geactiveerd.   a) Sneakers.    Toelichting: Dit is de beste samenvatting van de hele tekst.   d) Om de overgang naar de volgende alinea te maken.   Toelichting: In de daaropvolgende alinea gaat de schrijver verder en loopt de tekst door.   c) Met een rubberen zool.    Toelichting: In de tekst staat (alinea 2): “De sneaker zoals wij die nu kennen, kent zijn oorsprong bij de uitvinding van de rubberen zool begin twintigste eeuw”.   c) Oude modellen die opnieuw worden uitgebracht.  Toelichting: In de tekst staat: (alinea 3): “Momenteel is de retro look erg geliefd. Vintage modellen sneakers die weer opnieuw worden uitgebracht”.   b) Voorbeeld.    Toelichting: Het signaalwoord ‘zoals’ geeft altijd het tekstverband ‘voorbeeld’ aan.   b) Dus.    Toelichting: Het signaalwoord ‘dus’ geeft altijd het tekstverband ‘conclusie’ aan.   c)  Alinea 2 en 3.    Toelichting: Alinea 1 is de inleiding en alinea 4 is het slot.   a) Een amuserende informatieblog.    Toelichting: Het is een lekker leesbare tekst met informatie, zonder dat er echt naar onderzoek verwezen hoeft te worden en zonder dat er een expert aan het woord komt. c) Cosmetische ingrepen bij jongeren.   Toelichting: Dit is de beste samenvatting van de hele tekst.   b) Daarbij en met name.    Toelichting: Deze twee signaalwoorden horen altijd bij het tekstverband ‘voorbeeld’.   b) Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar   b) Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar   b) Dat sociale media de toename van cosmetische ingrepen beïnvloeden.    Toelichting: In de tekst staat (alinea 3): “Decates verklaart die toename door onder meer de invloed van sociale media op jongeren, zegt hij in het NOS Radio 1 Journaal. En dat is volgens hem een zorgelijke ontwikkeling.”   a) Een bedrijf dat zonder de juiste papieren toch cosmetische ingrepen doet.    Toelichting: In de tekst staat (alinea 4): “(..) het groeiend aantal bedrijven dat inspeelt op de toegenomen vraag naar cosmetische ingrepen, maar niet altijd over de juiste papieren beschikt.”   d) Opsomming.    Toelichting: Het signaalwoord ‘daarnaast’ hoort altijd bij het tekstverband ‘opsomming’.   Onjuist. Het hoeft niet, maar er kunnen er ook meerdere zijn.   a) Na het eten hebben wij onze gasten een aantal heerlijke kaasjes geserveerd. Pv = hebben (maak een vraagzin en je ziet dat dit woord vooraan staat en dus de pv is.) Ow = wij (Stel de vraag wie/wat + pv) Antwoord = wij, dus is wij het ow) Wg = hebben geserveerd (alle werkwoorden uit de zin) Lv = een aantal heerlijke kaasjes (Stel de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp. Antwoord = een aantal heerlijke kaasjes, dus dat is het lv) Mv = onze gasten (Stel de vraag aan wie/ voor wie + wg. Antwoord = onze gasten, dus dat is het mv) Bwb = na het eten (Na het eten geeft antwoord op de vraag wanneer. Dit is altijd een bwb) b) Onze leraar economie hebben wij gisteren enkele leuke moppen verteld. Pv = hebben (maak een vraagzin en je ziet dat dit woord vooraan staat en dus de pv is.) Ow = wij (Stel de vraag wie/wat + pv) Antwoord = wij, dus is wij het ow) Wg = hebben verteld (alle werkwoorden uit de zin) Lv = enkele leuke moppen (Stel de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp. Antwoord = een aantal leuke moppen, dus dat is het lv) Mv = onze leraar economie (Stel de vraag aan wie/ voor wie + wg. Antwoord = onze leraar economie, dus dat is het mv) Bwb = gisteren (Gisteren geeft antwoord op de vraag wanneer. Dit is altijd een bwb) c) Het dromerige, lieve meisje gaat morgen hardlopen. Pv = gaat (maak een vraagzin en je ziet dat dit woord vooraan staat en dus de pv is.) Ow = het dromerige, lieve meisje (Stel de vraag wie/wat + pv) Antwoord = het dromerige, lieve meisje, dus is wij het ow) Tip: alles voor de pv is één zinsdeel. Wg = gaat hardlopen(alle werkwoorden uit de zin en in dit geval ook een scheidbaar deel van het werkwoord) Lv = - Mv = - Bwb = morgen (Morgen geeft antwoord op de vraag wanneer. Dit is altijd een bwb)   Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel. Als deze bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord (bw). a) Heel b) Binnen c)  Enorm (let op: goede is een bijvoeglijk naamwoord, want dat zegt iets over het zelfstandig naamwoord vraag) d) Nooit e) Erg, hard Annemarie is net begonnen met haar studie in Eindhoven en moet hiervoor veel reizen. Ze gaat iedere dag met de fiets naar de bushalte, pakt daar de bus en gaat vervolgens met de trein. Op het station in Eindhoven haalt ze altijd nog fruit, melk, broodjes en iets lekkers. Bah wat is het vandaag vies weer zeg! Lopend naar school gaan, heeft Annemarie nu echt geen zin in. Ze besluit weer in de bus te stappen en rijdt naar school. Terwijl ze het schoolplein op komt lopen, lacht iedereen haar uit. Haar mooie, glanzende, rode schoenen zijn helemaal verkleurd door de regen, maar ze heeft ze pas een week. Annemarie besluit met haar bonnetje terug te gaan naar de winkel, want dit kan niet de bedoeling zijn. Annemarie loopt de winkel binnen en vraagt om andere schoenen, maar de medewerker geeft aan dat ze een brief moet schrijven naar de klantenservice. Aangezien het best dure schoenen waren, besluit ze dit te doen.   a) Goed b) Max vroeg: ‘Wilt u mij helpen a.u.b.’? (voor citaat) c) We hebben gisteren drie nieuwe series ontdekt op Netflix: Selling Sunset, Instant Hotel en Lost. (opsomming) d) Ik kan nu echt niet komen: ik heb het te druk met school. (uitleg) e) Goed   a) Kasper vroeg: “Wilt u mij helpen a.u.b. ?” b) ‘The Lion King’ is de mooiste film die ik ooit gezien heb. c) Mijn dochter is een echt ‘spaghettimonster’. d) “Kortom”, eindigde hij zijn betoog, “roken moet gewoon verboden worden.” e) “Ik wil graag studeren”, zei ik tegen mijn moeder.   Eigen antwoord. We geven hieronder een goed voorbeeld: Kees heeft net een marathon gelopen.