Zugspitze 3 LRN-line - Schritt 1-4 - Mitterklamm oefentoetsen & antwoorden

a) Guten Appetit! b) freundlich c) die Gabel d) die Gläser e) sauber f) die Speisekarte g) die Tasse h) der Tisch i) wieder j) wünschen k) Das ist egal. l) fallen m) das Geschenk n) gültig o) jetzt p) Das tut mir leid. q) passieren r) die Probleme s) der Rucksack t) toll Tip: Denk aan de hoofdletters bij zelfstandige naamwoorden. Vergeet niet het meervoud en de voltooide deelwoorden mee te leren.   a) Hallo, herzlich willkommen! b) Guten Abend, Frau …! c) Wie geht es dir? d) Schön, dass du da bist! e) Das ist kein Problem. f) Das wollte ich nicht. g) Wie dumm von mir! h) Das macht nichts. Tip: Soms helpt het om de woorden van de Nederlandse zin wat te husselen. Door het anders te zeggen, kun je het ook anders in het Duits vertalen. Het gaat om de inhoud, en dat kan soms op meerdere manieren. Als je iets moet kiezen, maak het jezelf dan niet te moeilijk. Kies voor datgeen wat je zeker weet. a) -en er afhalen. Dus machen, stam is mach-. b) Je zet er ge-  voor en een -t erachter, dus GemachT. c) Altijd een t, er zijn geen voltooide deelwoorden die eindigen op een -d in het Duits. d) Daar komt geen ge- voor, dus telefoniert, en dus niet getelefoniert. e) Dan komt er geen ge- voor. Dus bedankt, en dus niet gebedankt. Denk even aan het Nederlands, als je dat daar niet doet, gaat het in het Duits vaak net zo. f) Een -e- tussen de stam en de t zetten, dus geantwortEt, en dus niet geantwortt of geantwort.   a) e =>i b) de d verdwijnt c) worden en zullen   a) hebben b) zijn c) Bij de vormen du/er/es/sie vervalt de b d) ben/bent/is   a) -en eraf halen b) spazier- c) schwimm- dubbele m dus, je haalt echt alleen de -en weg. d) Je haalt alleen de -n eraf, dus lächel-   a) esttenten b) dan gebruik je bij du geen –st, maar alleen –t. c) dan komt er een extra e bij de uitgangen (als er nog geen –e is), dus bij du –est, bij er/es/sie –et en bij ihr ook –et.   a) gekostet b) gebadet c) gemacht d) geduscht e) gearbeitet f) gepflückt g) geshoppt (let op de dubbele tt, je haalt alleen -en weg!) h) bestellt (in het Nederlands zeg je ook niet gebesteld, dus hier ook niet) i) gesucht j) gezeigt k) gekocht l) erzählt m) verdient n) gebaut o) gelegt p) trainiert a) wird b) werdet c) werde d) werden e) wirst Tip: Het werkwoord werden moet je echt foutloos kunnen toepassen. Vergeet niet dat het 2 betekenissen heeft, namelijk worden en zullen.    a) spielt b) gründen c) schickt d) lache e) wartet f) fürchte g) stellt h) benutzt i) brauchen j) wiederholt Tip: Denk aan esttenten, en vergeet de extra e niet als de stam op een d of een t eindigt.    a) haben b) habe c) habt d) haben e) hat   a) seid b) sind c) ist d) bist e) bin