Zugspitze 3 LRN-line - Schritt 9-13 - Reintalangerhutte oefentoetsen & antwoorden

a) Lust haben auf b) mitmachen c) Rad fahren d) das Schwimmbad e) Viel Spaß! f) stattfinden g) unbedingt h) gestern i) übermorgen j) hoffen k) backen l) dann m) genau n) heiß o) der Kühlschrank p) das Pfund q) die Portion r) das Salz s) schon t) zuerst Tip: Dit is een extra tip: Denk aan de hoofdletters bij zelfstandige naamwoorden. Vergeet niet het meervoud en de voltooide deelwoorden mee te leren.   a) Kommst du mit ins Kino? b) Ich habe keine Zeit. c) Fahrt ihr mit nach Köln? d) Ja, das macht Spaß! e) Ich zeige auch Fotos. f) Habt ihr noch Fragen? Tip: Soms helpt het om de woorden van de Nederlandse zin wat te husselen. Door het anders te zeggen, kun je het ook anders in het Duits vertalen. Het gaat om de inhoud, en dat kan soms op meerdere manieren. Als je iets moet kiezen, maak het jezelf dan niet te moeilijk. Kies voor datgeen wat je zeker weet. mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud 1e naamval der die das die 4e naamval den die das die mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud 1e naamval ein eine ein - 4e naamval ein eine ein - a) als het onderwerp is  b) als het lijdend voorwerp is c) De HIJ/HEM regel. Kan je het zinsdeel vervangen door HIJ is het 1e naamval. Kan je het zinsdeel vervangen door HEM, is het 4e naamval.   a) mannelijke personen en dieren, jaargetijden, dagen, maanden, afgeleides van werkwoorden b) vrouwelijke personen en dieren, woorden die eindigen op -e, -heit, -keit, -schaft, -ung, -ion en -tät c) dingen die in het Nederlands vaak ‘het’ zijn en woorden die eindigen op -chen   a) HIJ was daar een week, 1e naamval. b) HEM kan hij zich niet permitteren, 4e naamval c) Ik eet HEM, 4e naamval d) HIJ is vandaag in de aanbieding, 1e naamval e) Heb je HEM gedronken, 4e naamval f) HIJ was vandaag gemeen, 1e naamval g) Hij heeft HEM (de vrouw in dit geval) meegenomen, 4e naamval h) Ik koop HEM morgen, 4e naamval Tip: Je kan ontleden (onderwerp/lijdend voorwerp) of de HIJ/HEM regel toepassen.   a) die b) einen c) eine d) die e) einen f) ein g) die h) einen Tip: Voor het ontleden, kijk bij oefening 7.    a) m, want jaargetijden zijn mannelijk b) v, want het eindigt op -keit c) m, want het is een mannelijk persoon d) m, want dagen van de week zijn mannelijk e) v, want het is een vrouwelijk persoon f) v, want het eindigt op -heit g) v, want een poes is vrouwelijk h) v, want het eindigt op een -e i) o, want het eindigt op -chen j) m, want maanden zijn mannelijk k) o, want je zegt het raam, het is vaak onzijdig l) v, want het eindigt op -ung m) v, want het eindigt op -ei n) v, want het eindigt op -schaft o) m, want een stier is een mannelijk dier p) v, want het eindigt op -ion   a) woher b) wer/wo c) wie d) wo e) wie