Libre Service 4e ed/ LRN-line - Unité 2 - Ça se discute oefentoetsen & antwoorden

a) puntig b) Zij hebben gelijk.  c) de bekeuring  d) de bruine ogen  e) een fietsslot f) geduldig  g) slechts  h) het blikje    a) mine  b) hésitante  c) Ça dépend d) J'arrache e) de taille moyenne  f) une fermeture éclair  g) le code personnel  h) doux    a) La femme/madame est de taille moyenne et a les cheveux raides.  b) La sécurité te demande de la contacter.  c) Il n'arrive pas à trouver ses affaires.  d) L'homme/Le monsieur était ivre et chauve.    Een bijwoord maak je door -ment achter het bijvoeglijk naamwoord te plakken. Als het woord op een medeklinker eindigt, dan maak je het eerst vrouwelijk voordat je dat doet.   Stap 1: neem het hele werkwoord en haal er -re af (entendre → entend) Stap 2: plak de uitgangen van de tegenwoordige tijd erachter: - Je + s → entends- Tu + s → entends- Il/Elle/On + - → entend- Nous + ons → entendons- Vous + ez → entendez- Ils/Elles + ent → entendent    In het Nederlands maak je het bezittelijk voornaamwoord op de persoon en in het Frans op het geslacht van het zelfstandig naamwoord waar het bijhoort. Bijvoorbeeld:  - NL: Dat is zijn deur. (Die deur is van een man.)  - FA: C'est sa porte. (Dat is zijn/haar deur.) Je ziet dat het woord sa wordt gemaakt op porte omdat het vrouwelijk is. Je weet niet of het zijn of haar deur is. Dat moet je uit de context van de zin opmaken.    a) Nous pourrons vite/rapidement voir Jean, car il est aux Pays-Bas. → bijwoord, want het hoort bij het werkwoord voir b) Je regrette d'avoir raté le bon dîner de hier. bijvoeglijk naamwoord, want het hoort bij dîner c) Tu exagères vraiment. → bijwoord, want het hoort bij exagères d) Le garçon vit pauvrement au Sénegal. Il n'a pas du tout d'argent.→ bijwoord, want het hoort bij vit e) On prie pour une grande armoire en or. → bijvoeglijk naamwoord, want het hoort bij armoir.   a) Il saura le boulot en travaillant.  b) Marie et Pierre ont vu la tour Eiffel à Paris.  c) Leurs chats peuvent marcher dans le jardin.  d) Marc n'a pas voulu ce petit portable gris. (heeft niet gewild) → zet ne...pas om het hulpwerkwoord heen voor de ontkenning e) Les femmes sont nées au mauvais côté du monde.  f) Vraiment, le psy de ma mère ne sait qu'une partie de la vie. → let op de klinkerbotsing bij que en une. g) Nous avons perdu la route à Nantes.  h) Dans le futur, les personnes disparaîtront dans les usines.  i) Parfois je vois l'enfer quand je prie à Dieu.  j) On pourra faire une tarte aux pommes, si vous voulez.    a) Super, tu as trouvé ma doudoune. Maintenant je peux aller dehors quand il fait froid. → door de zin erna weet je dat het om een jas gaat. Het is vrouwelijk enkelvoud (la doudoune), dus dan gebruik je ma. b) J'ai trouvé un cheveu noir, je pense d'un voleur. Est-ce que c'est son cheveu ? → ''Is het zijn haar?'' Je ziet aan de zin ervoor dat je iets met die haar moet doen. Haar is mannelijk enkelvoud, dus vandaar son. c) On part au supermarché dans quelques minutes. Mimi a pris son sac en plastique. → door de supermarkt weet je dat je iets gerelateerds in moet vullen, vandaar haar plastic tasje. Het is mannelijk enkelvoud (le sac), dus vandaar son. d) Vous allez en auto ? D'accord, mais où est garé la nôtre. → 'Gaat u/Gaan jullie met de auto? Prima, maar waar is de onze geparkeerd?'' Het is vrouwelijk enkelvoud (une auto), dus vandaar dat je la gebruikt. e) Elles abandonnent l'école, alors elles ont fait leurs examens finals. → door het woord school weet je dat je toetsen moet invullen. Toetsen is meervoud, vandaar leurs. f) Aron pensait que c'était le sien, mais c'était le livre de Max. → Aron dacht dat het de zijne was. Door het woordje livre weet je dat je ervoor mannelijk enkelvoud moet gebruiken. g) Pardon monsieur, vous ne jetez pas votre canette dans la corbeille ? → La corbeille betekent de prullenbak en aan monsieur weet je dat het om de u-vorm gaat.