Libre Service 4e ed/ LRN-line - Unité 4 - Amour oefentoetsen & antwoorden

a) Marie verklaart de liefde. (lire) b) Ik sta rechtop. (écrire) c) nerveus (vrouwelijk) (parler) d) een mislukking (lire) e) een studente (regarder) f) stijl (écrire) g) het verdriet (lire) h) de menigte (écouter)   a) n'importe quoi (parler) b) Veuillez monter ? (écouter) c) soudain (écrire) d) Je n'ose pas. (lire) e) Il est amoureux. (regarder) f) la mémoire (lire) g) une bande-annonce (parler) h) Nous rendons la monnaie. (écouter)   a) Malheureusement, ils n'ont pas échangé leurs numéros de téléphone. (écrire) b) J'espère que tu te souviens aussi de lui. c) Si on allait voir ce documentaire sur les télé(vision)s ? (parler) d) Ta tante peut venir me chercher à l'aéroport ? (parler)   a) Vul het volgende schema van het pronom démonstratif + substantif in:   masculin singulier masculin singulier spécial féminin singulier pluriel (masc+fém) ce garçon cet hôtel cette fille ces chambres   b) Vul het volgende schema van het pronom démonstratif (zelfstandig gebruikt) in:   masculin singulier féminin singulier masculin pluriel féminin pluriel celui cela ceux celles   Belangrijk bij deze werkwoorden is dat je twee dingen vervoegt: uiteraard de regelmatige uitgangen van -er, maar ook het woordje se dat zich in het werkwoord bevindt.   Stap 1: neem het hele werkwoord en haal er -er af (se laver → se lav) Stap 2: plak de uitgangen van de tegenwoordige tijd erachter: Je + e → se lave Tu + es → se laves Il/Elle/On + e → se lave Nous + ons → se lavons Vous + ez → se lavez Ils/Elles + ent → se lavent  Stap 3: vervoeg het woordje se mee met het onderwerp: Je + me → me lave Tu + te → te laves Il/Elle/On + se → se lave Nous + nous → nous lavons Vous + vous → vous lavez Ils/Elles + se → se lavent  Pas na alle drie de stappen heb je het werkwoord correct vervoegt in de tegenwoordige tijd. (Manuel B17)   Y gebruik je als vervanging van het zelfstandig naamwoord in combinatie met de voorzetsels à, dans of sur: Je zet y tussen het onderwerp en de persoonsvorm:   Demain, nous allons à Paris. Demain, nous y allons. En gebruik je als vervanging van het zelfstandig naamwoord bij in combinatie met het voorzetsel de. Je zet en tussen het onderwerp en de persoonsvorm: Je vois beaucoup de camarades de classe ! J'en vois beaucoup.   a) Tu connais cet étrange bruit ? (omdat étrange er staat en bruit mannelijk is, gebruik je de speciale versie) b) J'aime Eléonore, mais celle au coin de la rue est aussi belle qu'Eléonore. (vrouwelijk enkelvoud, je vervangt Eléonore in haar geheel) c)  Dommage, ces livres ne sont plus dans ce magasin. d) Ça/Cela c'est bien. e) Est-ce que tu répares ces tourniquets ? Ceux de l'entrée ? (de tweede keer vervang je ces tourniquets in z'n geheel, het is mannelijk meervoud) f) La serviette orange est trop mouillé. -Ah, celle dans le panier à linge ? (je vervangt la serviette orange in haar geheel)   a) Vous prendrez notre amour au sérieux ? (zullen nemen) b) Il s'est mis à genoux dans la cathédrale profondément. (heeft neergeknield) c) Maman venait chercher mon frère à la maison. (haalde op) (je vervoegt venir en plakt chercher er gewoon achteraan) d) Mes oncles conduisent la voiture jaune. (besturen) e) La prof n'a rien dit en parlant dans la classe. (heeft niets gezegd) (je plakt ne...rien om de persoonsvorm heen) f) Oh là là, elle s'avançait à toi . J'ai vu ! (kwam naar jou) (let op de ç, want anders krijg je een verkeerde uitspraak) g) Mince, l'homme a pris le métro en retard. (heeft genomen) h) Elles mettront la table pour le dîner. (zullen zetten) i) Pierre conduisait l'avion dans ses rêves. (bestuurde) j) Aline s'est levée trop tôt ce matin. (is opgestaan) (let op de extra -e bij levée, Aline is een meisje.)   a) Tu veux ces biscuits ? -Oui, je les veux. (ze) b) Mes parents lui ont envoyé un courriel. (hem) c) Nous, on est en colère. (wij) d) Donnons-moi de la chance, oh Dieu. (mij) e) Woah, quelle tarte ! Tu l'as fait toi-même? (het) - (zelf) (je vervangt la tarte door la) f) Je ne veux pas vous inquiéter. (jullie) g) Marius en parle tout le temps ! (erover) h) Moi, je suis très content. (ik) i) Le cheval y est, dans le manège. (er) (je vervangt dans le manège, dus gebruik je y) j) Elle te ressemble. (jou)