Biologie voor Jou MAX (release 6.1) deel B - Thema 7 - Ecologie en milieu oefentoetsen & antwoorden

De wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en de omgeving waarin zij leven bestudeerd wordt. Geboorte, sterfte, immigratie en emigratie Onjuist: alleen in planten Toe, omdat er steeds meer verschillende habitats komen waar organismen zich kunnen vestigen Versnippering Nitrificatie Vermesting van het oppervlaktewater Een versterkt broeikaseffect   Je antwoord kan de volgende abiotische en biotische factoren bevatten: Temperatuur: -10⁰C-40⁰C Regenval: niet meer dan 5-10 cm per dag voor meer dan 10 dagen achtereen Zonlicht: Direct zonlicht Bodem: Een humusrijke bodem met niet te veel zand en niet te veel klei. Genoeg voedingsstoffen Parasieten: weinig Vogels: veel vogels die appels eten voor de verspreiding (spreeuwen, merels etc) Concurrentie: Weinig andere soorten Alle biologisch kloppende voorbeelden zijn hier goed, als ze maar voordeel opleveren voor beide partijen. Bijvoorbeeld: mieren en bladluislarven Reducenten Neerslag, zoutgehalte van lucht en bodem, temperatuur, wind, grondsoort Fout: Zonlicht (die is altijd direct bij een pioniersecosysteem) Bijvoorbeeld: Het gebruik van zonnepanelen/duurzame energie, het rijden van een elektrische auto/scooter, afvalstoffen hergebruiken etc 1. Nee, de koolstof in fossiele brandstoffen is geen onderdeel van de kortdurende koolstofcyclus. 2. De koolstof uit fossiele brandstoffen wordt toegevoegd als de fossiele brandstoffen verbrand worden in bijvoorbeeld voertuigen of fabrieken. Bijvoorbeeld: Lieveheersbeestjes of aaltjes Omdat daar door de stijgende temperatuur nieuw oningenomen habitat beschikbaar komt   De groei zal minder hoog/uitgebreid zijn. Omdat de abiotische factoren op de rand van het tolerantiegebied zitten, zal dit de groei van de brandnetels remmen 1. De pad at ook allerlei andere kleine dieren waardoor deze ineens bedreigd werden met uitsterven. 2. De pad had geen natuurlijke vijanden in Australië, waardoor hij zich ongeremd kon voortplanten. Een sterk vertakt voedselweb, omdat je dan voor veel verschillende diersoorten een plek hebt in het ecosysteem. Als er dan één diersoort om wat voor reden dan ook wegvalt, dan stort niet meteen het hele ecosysteem in elkaar omdat er geen voedsel meer is voor hogere trofische niveaus. Nee, heidevelden zijn geen climaxecosysteem. Er zijn grazers (schapen, koeien, herten of konijnen) nodig om de successie tegen te gaan en er voor te zorgen dat er geen bos ontstaat Doodgereden op (snel-)wegen De afbraak van organisch materiaal door de reducenten om weer als voedingsstof voor de planten (het gras) beschikbaar te worden Broccoli: Groot bij elkaar staand bloemhoofd Bloemkool: Nog niet uitgekomen witte bloemknoppen van de kool in één bloemhoofd Spruitjes: Kleine ronde bloemknoppen Rode kool: Rode bladeren in bolvorm In steden blijft tussen al het beton meer warmte en uitlaatgassen hangen. Hierdoor stijgt de temperatuur in de steden hard ten opzichte van die op het platteland    Figuur 1 Soorten in een natuurgebied (Bron: https://www.wetenschapsite.be/images/Biolessen/voeket.jpg) Figuur 2 Wilde kool (Bron: https://s0.geograph.org.uk/geophotos/05/37/79/5377948_fc9d1746.jpg)