Stepping Stones 7e ed/FLEX - Hoofdstuk 1 - The world around you oefentoetsen & antwoorden

a) vijandig b) makkelijk in de omgang c) hoe dan ook d) leeftijdsgenoot e) twijfelen f) verslavend g) gebouw h) beïnvloeden i) aanstekelijk j) hoesten k) herkennen l) onderhandelen m) verlegen n) bereid o) ruzie p) dwarszitten, storen q) toestemming   a) pleasant b) to have in common c) to lose touch with d) that reminds me e) me neither f) claim g) playground h) risk i) common  j) laughter k) yawn l) fluently m) reason n) sign language o) exception p) invent q) tempted   a) You often spend time with your colleagues, don’t you? b) What do you like best about it? c) In fact, I attend one every year. d) Anyway, I have to go now, .. e) I think / I feel that helping each other out is a great way to make friends. f) Cooking isn’t my favourite thing to do. g) I refuse to believe that’s true. h) As a matter of fact, I disagree. a) Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. Ook gebruik je de present simple bij feiten.  b) Vijf van de volgende: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever (aan deze woorden kun je ook zien dat het gaat om hoe vaak iets voorkomt, het zijn bijwoorden van frequentie) c) Voor een ontkenning in de present simple gebruik je don’t (I, you, we, they) of doesn’t (he, she, it) en het hele werkwoord. Uitzondering: to be / have got. d) Bij een vraag in de present simple begin je met do (I, you, we, they) of does (he, she, it), dan volgt het onderwerp van de zin, en het hele werkwoord. Uitzondering: to be / have got. e) Je gebruikt de present continuous bij iets dat nu aan de gang is of bij een irritatie. f) Vorm van ‘to be’ + ing g) ‘some’ gebruik je bij bevestigende zinnen, in vragen waarop het antwoord ‘ja’ is en in vragen waarmee je iets aanbiedt. h) ‘Any’ gebruik je in de meeste vragen en in ontkennende zinnen. i) Om iets met nadruk te zeggen. j) Een gerund gebruik je als een zelfstandig naamwoord. Je kunt een gerund gebruiken als onderwerp of na werkwoord als ‘to like’, ‘to love’, ‘to miss’, ‘to avoid’ (‘to stop’, ‘to start’, ‘to keep on’). Een gerund eindigt op ‘-ing’.   a) am trying Doordat er om stilte wordt gevraagd, is het duidelijk dat het om iets gaat dat nu aan de gang is. Je zou deze zin ook als een uitdrukking van irritatie kunnen zien, dan gebruik je ook de present continuous.  b) watches Every day geeft aan dat het om een regelmaat gaat, daarom gebruik je de present simple. c) Do they eat Every Saturday geeft aan dat het om een regelmaat gaat, daarom gebruik je de present simple. d) isn’t playing right now, nu aan de gang, dus present continuous. e) arrive usually betekent meestal, en geeft dus ook een regelmaat aan. Je gebruikt de present simple in deze zin.    Tip:  zorg dat je goed de regels kent wanneer je de present simple en de present continuous moet gebruiken, maar dat je ook goed weet hoe ze eruit zien. De present simple gebruik je als het gaat om dingen die met een regelmaat gebeuren of bij feiten. De present continuous gebruik je bij dingen die nu aan de gang zijn.    a) can’t he b) aren’t there c) doesn’t she d) aren’t I e) does she f) don’t they g) do you h) didn’t she Tip:  Als de zin bevestigend is (+), is de tag ontkennend (-) en andersom. In de tag    a) eating  b) to visit c) playing  d) to go e) watching → ‘like’, ‘love’ en ‘enjoy’ zijn woorden die op elkaar lijken qua betekenis. f) dancing  g) to send h) playing  i) taking Tip:   Er zijn werkwoorden waarna je altijd een gerund gebruikt: ‘(dis)like’, love’, ‘avoid’, ‘consider’, ‘enjoy’, ‘finish’, ‘quit’, ‘miss’).  Er zijn een aantal werkwoorden waarna altijd een infinitief komt (‘hope’, ‘expect’, ‘ask’, ‘refuse’, ‘agree’, ‘choose’, ‘decide’, ‘want’, ‘forget’, ‘remember’).    a) any b) something c) anyone d) anything e) someone f) nobody g) every h) anywhere Tip: Some gebruik je in bevestigende zinnen, in vragen waarop het antwoord ‘ja’ is en in vragen waarmee je iets aanbiedt. Any gebruik je in de meeste vragen en in ontkennende zinnen.   a) some b) no c) any d) anything e) something f) anybody g) somebody   a) She doesn't usually do her homework.  Usually = signaalwoord present simple > geeft gewoonte aan b) They don't eat meat every week.  Every week > signaalwoord present simple > geeft gewoonte/regelmaat aan c) We don't party every night.  Every night > signaalwoord present simple > geeft gewoonte/regelmaat aan d) Do you like spicy chocolate?  Vraag naar een feit e) Does she go to New York often?  Often > signaalwoord present simple > geeft gewoonte/regelmaat aan f) Is he eating now?  Now > signaalwoord present continuous > nu aan de gang/bezig g) We are going to the cinema this weekend.  Het naar de film gaan geeft een tijdje/duur aan > present continuous