Stepping Stones 7e ed/FLEX - Hoofdstuk 4 - To the extreme oefentoetsen & antwoorden

a) buitensporig b) verwachtingen overtreffen c) je grenzen verleggen d) vastmaken e) geruststellen f) aantrekkelijk g) betekenis h) zintuigen i) in opdracht j) griezelig k) heilige l) inzet, toewijding m) met betrekking tot n) beruchtheid, bekendheid o) veiling p) koesteren q) onbeduidend   a) endurance b) to risk your life c) to be secured to  d) to blame e) to feel for  f) convince g) message h) slow down i) imagine j) statue k) sculpture l) effort m) recognition n) celebrate o) cursed p) knit q) proceeds   a) Before you begin you have to buckle up. b) Once you’ve done that you can throw yourself into mountain-climbing. c) Know your limits. d) What precautions should I take? e) What’s bothering you? You look rather concerned. f) I saw the footage, so I understand that you’re upset. g) You gave it your best shot, so it makes sense that you’re devastated.  h) Cheer up. None of this is your fault.   a) across, onto, along, out of, past, through, down, to, into, towards. (choose three). b) from made of made from c)  of to with   a) We were traveling across the country. (preposition of movement) b) My ring is made of steel. (preposition of material) c) I wrote this letter on the PC. (preposition of instruments)  d) The immigrant came from Afghanistan. (preposition of origin)  e) These strawberries are from Italy. (preposition of origin)  f) They are traveling through the desert. (preposition of movement) g) By the end of the morning he felt better. (preposition of connection) h) He is traveling from North to South by motor bike. (preposition of origin, preposition of connection, preposition of instrument)   a) none (geen enkele bevat noten, dus geen zorgen) b) all (ik kan onmogelijk alles opeten) > gaat over de hele ‘groep’ c) either (elk van beide ziet er goed uit) > gaat over twee dingen/”any of the two” d) both (ik brandde allebei mijn handen) > zelfstandig naamwoord in het meervoud e) neither (ze vinden het beide niet lekker) > gaat over twee personen f) each (want voor both zou er ‘are’ moeten staan)  > “all individuals of a group” g) every (iedere) Tip: Twee personen, dieren of dingen: both (beiden), either (elk van beide), neither (geen van beide). Je gebruik both alleen als het zelfstandig naamwoord in het meervoud staat. Twee of meer personen, dieren of dingen: each (elk) Meer dan twee personen, dieren of dingen: all (alle), every (iedere), none (geen) Soms is het genoeg om een zin te vertalen en hoef je niet al te veel te focussen op de regel, maar op hoe je het in het Nederlands zou zeggen.   a) I read the book three times but I couldn’t understand it.  b) James could speak Japanese when he lived in Japan, but he’s forgotten most of it now.  c) I couldn’t understand the chapter we had to read for homework. It was so difficult.  d) I can’t lift this box – it’s too heavy! Would you help me?  e) Lucy can’t make it to our meeting after all. She’s stuck in traffic at the moment.  f) John can play tennis really well. He’s champion of his club.  g) When the car broke down I was really pleased because I was able to solve the problem.  h) This book must belong to the library. It’s certainly not mine.    a) aren’t allowed to het is niet toegestaan volgens de regels, dan gebruik je een vorm van to be allowed to.  b) may het mag, je geeft er zelf toestemming voor, dus gebruik je may.  c) must dit is iets wat moet daarom must d) ought to moeten, dus ought to e) could formele vraag f) don’t have to hoeft niet Tip:  Zorg dat je goed weet wat de verschillende modals betekenen en dat je ze uit elkaar kan houden. Wat vooral goed helpt is de vertaling uit je hoofd leren en dat je bijvoorbeeld ook weet dat sommige alleen in de tegenwoordige tijd voorkomen.