Feniks 3e ed/LRN-line - Toets Tijdvak 2 - Tijd van Grieken en Romeinen oefentoetsen & antwoorden

a)  Fout: religieuze Het moet zijn: wetenschappelijke b)  Fout: alle Het moet zijn: mannen met burgerrecht c)  Fout: hele Het moet zijn: rijkste deel van de d)  Fout: een kolonie van Het moet zijn: bezet door e)  Fout: polytheïstische Het moet zijn: monotheïstische f)  Fout: Augustus Het moet zijn: Jezus 2-1-5-4-3-6  2) Athene wordt een democratie (1).1) Alexander de Grote verovert grote gebieden (1)5) Romeinen veroveren Griekenland (2).4) Rome wordt een keizerrijk (2).3) Constantijn staat het christendom toe (3).6) Theodosius maakt van het christendom de staatsgodsdienst (3). Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van het begrip tiran. Bijvoorbeeld: Tirannen bepalen wat er gebeurt. 2. Een uitleg waarom de bevolking hier soms bij mee was. Bijvoorbeeld: Als de tiran wensen van de bevolking inwilligde, kon hij enorm populair worden. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van hoe Alexandrië in contact kwam met de Griekse cultuur. Bijvoorbeeld: Alexander de Grote veroverde Alexandrië en nam de Griekse cultuur mee. 2. Een uitleg van hoe er vermenging plaatsvond. Bijvoorbeeld: Alexander stimuleerde uitwisseling zodat culturen vermengden. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van hoe de Romeinen de Griekse cultuur overnamen. Bijvoorbeeld: De Romeinen keken op tegen de Griekse cultuur en namen elementen over. 2. Een uitleg hoe de Romeinen de Griekse cultuur verspreidden. Bijvoorbeeld: Toen de Romeinen Europa veroverden, namen zij de Griekse cultuur mee in hun cultuur. Goede voorbeeld leveren iets positiefs op voor de Romeinen. Bijvoorbeeld: 1) Het rijk werd daardoor beter verdedigbaar. 2) De handel kon groeien en bloeien. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van de religie van de Romeinen. Bijvoorbeeld: De Romeinen kenden een polytheïstische religie. 2. Een uitleg waarom zij andere religies niet vervolgden. Bijvoorbeeld: Dit betekende dat zij andere goden ook wilden vereren. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een keuze. In dit geval: Mythisch 2. Een toelichting. Bijvoorbeeld: Wetenschap gaat uit van natuurlijke oorzaken. Goden die allerlei dingen doen passen daar niet bij. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een keuze van bestuursvorm. In dit geval: aristocratie. 2. Een uitleg. Bijvoorbeeld: Aristoteles betoogt dat de bestuurder goed moet zijn. Er zijn niet zo veel mensen geschikt daarvoor. Dat past bij een aristocratie. a) Goede antwoorden gaan in op de successen van Augustus. Bijvoorbeeld: De soldaat profiteerde van alle militaire successen van Augustus. b) Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een keuze. In dit geval: minder 2. Een toelichting. Bijvoorbeeld: Door de positieve houding van de soldaat zal hij wellicht overdrijven / geen oog hebben voor de slechte kanten van Augustus. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van hoe je reisde in het Romeinse rijk. Bijvoorbeeld: In het Romeinse rijk waren veel goede wegen beschikbaar. 2. Hoe dit heeft bijgedragen aan de verspreiding van het christendom. Bijvoorbeeld: evangelisten konden makkelijk reizen en zo hun boodschap verspreiden. a) De ontwikkeling van het Jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten. b) Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van de verschillen en de overeenkomsten tussen beide godsdiensten. Bijvoorbeeld: Jezus speelt in het christendom een belangrijke rol; in het jodendom niet, terwijl beide godsdiensten zich baseren op (deels) dezelfde bronnen. 2. Hoe dit kan leiden tot een conflict. Bijvoorbeeld: Er kon omdat gebruik wordt gemaakt van dezelfde bronnen, makkelijk een conflict ontstaan over wie Jezus is geweest.