Feniks 3e ed/LRN-line - Toets Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders oefentoetsen & antwoorden

a)  Fout: Zuid-Europa Het moet zijn: heel Europa b)  Fout: voor de horige boeren om hun land te bewerken Het moet zijn: de heer. c)  Fout: bleef bestaan Het moet zijn: verdween d) Fout: redelijk makkelijk over op Het moet zijn: verzetten zich tegen een overgang naar e)  Fout: de armen een aalmoes moeten geven Het moet zijn: hun geloof verspreiden. f)  Fout: dwongen Het moet zijn: dwongen niet 1-3-4-2-5  Toelichting:1) Germanen maken het koningschap erfelijk.3) Hofmeier Karel Martel beloont vazallen met landgoederen.4) Karel de Grote wordt gekroond tot keizer.2) Het rijk van Karel de Grote wordt verdeeld.5) Vikingen trekken het Frankische rijk binnen. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg over de situatie in die tijd. Bijvoorbeeld: De rijken waren groot en de mogelijkheden om mensen te controleren beperkt. 2. Een uitleg hoe dat leidt tot de beperkte macht van de koning. Bijvoorbeeld: Daardoor kon de koning niet zo goed optreden tegen mensen die zich niet aan de regels hielden. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitspraak over het Romeinse Rijk. Bijvoorbeeld: In het Romeinse Rijk waren boeren gebonden aan de grond waarop ze werkten. 2. Een uitspraak over de vroege middeleeuwen. Bijvoorbeeld: In het hofstelsel waren boeren ook gebonden aan de grond. Juiste antwoorden gaan in op de tegenstand van de lokale bevolking. Bijvoorbeeld: Zowel de Friezen als de Saksen verzetten zich tegen een overgang naar het christelijke geloof. Juiste antwoorden geven voorbeelden van wat kloosters deden op politiek en economisch terrein. Bijvoorbeeld: Economisch: kloosters bezaten grote stukken land waarop horigen werkten. Politiek: Omdat kloosters goed georganiseerd waren, hielpen monniken bij het bestuur van een land. Juiste antwoorden gaan in op de strategische ligging van Mekka. Bijvoorbeeld: Mekka was een belangrijke handelsstad. Via de handel kon de islam worden verspreid. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg wat verzwakking betekent. Bijvoorbeeld: Frankische koningen konden de grenzen van het rijk niet meer zo goed verdedigen. 2. Uitleggen hoe daardoor de invallen mogelijk zijn. Bijvoorbeeld: Vikingen konden de verzwakte grenzen daardoor makkelijk passeren. Juiste antwoorden gaan in op het zelfvoorzienende karakter van het hofstelsel. Bijvoorbeeld: In het hofstelsel zorgen mensen voornamelijk voor zichzelf/de eigen gemeenschap. Handel en geld waren overbodig. a) De verspreiding van het christendom in geheel Europa. b) Juiste antwoorden gaan in op het gebrek aan leesvaardigheid in de vroege middeleeuwen. Bijvoorbeeld: Mensen konden niet lezen en de enige manier om iets te leren over het christelijk geloof was door middel van beelden. a) Het fanatisme van de soldaten/vrouwen. b) Juiste antwoorden gaan in op de vooringenomenheid van de auteur of het tijdstip van schrijven. Enkele voorbeelden: De auteur is moslim en beschrijft het daarom wellicht anders dan wat er is gebeurd. De tekst is veel later geschreven. Wellicht zijn in de loop van de tijd dingen veranderd. a) De verspreiding van het christendom in geheel Europa of het ontstaan en de verspreiding van de islam. b) Beide ‘soorten’ geleerden zullen benadrukken dat de slag belangrijk was omdat islamitische legers niet verder naar het noorden optrokken. Dit gevolg zullen de islamitische geleerden betreuren en christelijke historici vieren.