Memo MAX 5.1 deel A+B - Hoofdstuk 1 - Burgers en stoommachines oefentoetsen & antwoorden

a) De tijd van burgers en stoommachines  b) 18e en 19e eeuw    a) Industriële revolutie is een grote verandering in West-Europa door de komst van fabrieken en nieuwe vervoermiddelen aan het eind van de 18e en 19e eeuw.  (1) b) Liberalisme is een politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers. (2) c) Sociale Kwestie is het probleem van de armoede en de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders al gevolg van de industriële revolutie. (3)  d) Parlement is een groep mensen die gekozen wordt door burgers met kiesrecht en die namens de burgers het land bestuurt. Ook wel: volksvertegenwoordiging. (4) Tips: Maak je niet druk als je niet  woord voor woord de betekenis van het begrip kan opschrijven. Belangrijk is dat je in je eigen woorden de betekenis kan overbrengen.  Probeer de begrippen te leren zoals je bijvoorbeeld ook woordjes van talen leert. Je kunt hiervoor bijvoorbeeld verschillende sites gebruiken waar je de uitleg van het begrip op de plek van het buitenlandse woord plaatst.   a) Parlementaire democratie  b) Vakbond c) Liefdadigheid Tip: Belangrijk is hierbij dat je het juiste begrip aan de uitleg koppelt. Meestal leer je de uitleg, maar zorg ervoor dat je de begrippen zelf ook kent en weet hoe je het spelt.     Je antwoord moet de volgende drie onderdelen bevatten:  Eerst werd alles met de hand gedaan, qua kleding produceren. Hierbij had je de Schietspoel of de Spinning Jenny nodig.  Daarna werd het waterframe ontdekt en werd de spierkracht ingeruild voor waterkracht.  Echter was dit niet altijd handig, zeker in droogtes niet dus werd de stoommachine ontdekt die op kolen draaiden, waardoor fabrieken niet meer afhankelijk waren van het water. Tips: Door met signaalwoorden te werken (Eerst, daarna, echter) maak je wel een opsomming, maar zorg je er ook voor dat je antwoord in volledige zinnen staat.   Zorg dat je voor elk woord (Spierkracht, Waterkracht, Stoomkracht) een voorbeeld hebt, zodat je ook aan het tweede deel van de vraag voldoet. Bovendien wordt het omschrijven gemakkelijker indien je aan voorbeelden denkt.    Doordat er nauwelijks openbaar vervoer bestond, moesten arbeiders op loopafstand van de fabriek gaan wonen. In industriegebieden ontstonden zo enorme steden. Dat verschijnsel heet urbanisatie (verstedelijking). Indien er geen industrialisatie was, zouden mensen ook niet naar de stad trekken, want er zijn daar geen fabrieken en dus geen werk. Vandaar dat industrialisatie en urbanisatie niet zonder de ander kan.  Tip: Leg beide woorden uit en trek je conclusie hieruit dan heb je een volledig antwoord.    D) Liberalisme  a) Er braken op verschillende plaatsen in Europa revoluties uit voor meer democratie. Mensen wilden meer inspraak. Omdat koning Willem II bang was om afgezet te worden, stemde hij toe met een nieuwe grondwet in 1848.  b) Na de invoering van de nieuwe grondwet in 1848 mochten enkel rijke mannen stemmen. Dit is geen echte democratie, want vrouwen en armen mochten niet meebeslissen.  Tip: wanneer je een deel van de vraag in je antwoord herhaalt (zoals bij vraag c) zorg je ervoor dat je gericht antwoord geeft en niet van alles bij je antwoord betrekt.    a) Sociale wet b) Het Kinderwetje van Van Houten en deze wet was bijzonder voor de Nederlandse arbeiders, omdat dit kinderarbeid verbood voor kinderen onder de 12 jaar. Zij mochten niet meer in de fabriek werken.    a) Continuïteit b) Verandering c) Verandering d) Continuïteit