Libre Service Junior A+B (oude editie) - Unité 1 - Voyages oefentoetsen & antwoorden

a) Nous allons arriver/avion à l’hôtel à 20 heures: arriver: aankomen b) La destination/déviation de notre voyage est l’Espagne: la destination/de bestemming c) Il faut rouler/garer doucement, il y a des bouchons! rouler: rijden d) J’ai acheté un ticket/quitter pour le concert: un ticket: een kaartje e) Mon petit frère a beaucoup pleuré/panneau dans la voiture: pleuré: gehuild f) Tu veux sortir/retour samedi soir? g) Zut! il y a des travaux/bateaux sur l’autoroute: travaux: wegwerkzaamheden h) Où est le centre-ville? regarde sur le plan/train: plan: plattegrond i) On va prendre un ticket/avoir mal au coeur au péage: prendre un ticket: een kaartje nemen j) Il fait quelle température/aventure en Turquie?: température: temperatuur a) Over vijf minuten moeten wij overstappen bij Belleville. Dans cinq minutes, on descend à Belleville. b) Waar stappen we uit? On descend où? c) Hoeveel tijd kost dat? Ongeveer dertig minuten? Cela prend combien de temps? Environ trente minutes? d) Wij hebben een bungalow gehuurd op een vakantiepark. Nous avons loué un bungalow dans un parc de vacances. e) Volgend jaar wil ik naar het buitenland gaan. L’année prochaine, je veux aller à l’étranger. a) retourtje aller-retour b) missen rater c) het (bus/metro) station la station d) vertraging retard e) overstappen changer f) uitstappen descendre g) geen dank de rien h) ik ben het zat j’en ai marre i) slapen dormir j) de jongeren les jeunes a) je sors b) tu sors c) il, elle, on sort d) nous sortons e) vous sortez f) ils, elles sortent Tip: zoek liedjes op over de werkwoorden op Youtube om ze makkelijker te leren! a) Wat voor weer is het in Cannes? Il fait quel temps à Cannes? b) In luxemburg, is er de heel tijd regen. Au Luxembourg, il pleut tout le temps. c) In Toulouse, is het warm. A Toulouse, il fait chaud. d) Mijn vrienden en ik zijn naar een vakantiepark gegaan. Mes amis et moi, nous sommes allés dans un parc de vacances. De passé composé van sortir maak je met het hulpwerkwoord être Ik ben uitgegaan is dus: je suis sorti(e) a) In het Frans gebruik je meestal bij de passé composé het hulpwerkwoord être als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt. b) Als je het hulpwerkwoord être gebruikt komt er bij het voltooid deelwoord een: e als het vrouwelijk is s als het meervoud is es als het vrouwelijk meervoud is a) Au camping, nous allons dormir dans une tente. b) J’en ai marre! ça fait deux heures que j’attends le train. c) Nous allons changer de train à Amsterdam. d) Un aller-retour Groningen-Amsterdam s’il vous plait.  e) - Merci beaucoup madame, - de rien! f) dépêche-toi! on va rater le bus! g) Ce parc de vacances a beaucoup d’activités pour les jeunes. h) Zut! le bus a encore du retard. a) Elle part quand? b) Je sors ce soir avec mes amies. c) Tu es sorti aussi? d) Nous partons en Juillet. e) Vous êtes sorti(e)(s)? (passé composé) f) Ils sont partis ce matin. (passé composé) a) Il  est rentré hier. (rentrer) b Vous êtes allées au restaurant? (aller) c) Tu es venu comment? (venir) d) Ils  ont changé de train.             (changer) e) Elle est sortie samedi. (sortir) f) Nous sommes montés dans le bus. (monter) Tip: Kijk dus goed of het persoonlijk voornaamwoord mannelijk, vrouwelijk, meervoud is en voeg nog een -e als het vrouwelijk is, een -s als het meervoud is en een -es als het vrouwelijk meervoud is.