Stepping Stones 7e ed - Hoofdstuk 2 - Time for school oefentoetsen & antwoorden

a) nablijven, straf b) spieken c) uit je hoofd leren d) aardrijkskunde e) dol zijn op f) financiën (vak) g) bijles geven h) noodzakelijk i) hoofdstad j) ongelijkheid k) vervangen l) pauze m) tekenen n) smal o) afmaken p) afgezonderd q) de moeite waard   a) lockers b) history c) confusing d) horrible e) to like f) afternoon g) hang out h) upcoming i) event j) journey k) quit l) current affairs m) honest n) shelf o) discover p) independently q) skills   a) Could you tell me the time, please? b) It`s half past five. c) It`s twenty past seven. d) It`s quarter to nine. e) When is lunch? f) We have tutor hour in the afternoon. g) On monday I have a test. h) My day starts with maths. i) Why is arts and crafts your least favourite subject? j) I love practising music. k) After school I always go to gymnastics. l) What do you like about taking a stroll through the park?   (a) ninth                                    (b) fifteenth                            (c) third                                   (d) twenty-first   (e) fourteenth                        (f) thirty-sixth (g) eighteenth (h) sixty-second (i) thirtieth (j) seventy-eighth   a) Bij een hulpwerkwoord in de zin begin je de vraagzin met dat hulpwerkwoord (to be, can, may, will, shall, have got) > I have got a new pair of jeans. Have you got a new pair of jeans? b)  Als er geen hulpwerkwoord in de zin staat, moet je deze toevoegen. Je gebruikt dan do (bij he/she/it does) om een vraagzin te maken. > He likes pasta. Does he like pasta? Bij een ontkennende zin werkt het eigenlijk hetzelfde, alleen plaats je dan ‘not’ achter je hulpwerkwoord. > I have not got a new pair of jeans. He does not like pasta. Vaak kun je het hulpwerkwoord samenvoegen met ‘not’ > haven’t, doesn’t, isn’t, won’t, can’t. Let op: de uitgeschreven vorm van can en not is cannot! Won’t bestaat uit will not.   a) subject, verb, object, place, time Tip 1: Je organiseert een feest en vraagt jezelf af: wie doet wat met wie waar wanneer? Tip 2: Plaats komt voor Tijd, net als in het alfabet de P voor de T komt. b) My sweet father helps me paint my room this afternoon.   a) Start is geen hulpwerkwoord dus moet ‘do’ toegevoegd worden Antwoord: On Mondays, we do not start the week with maths.  b) has got is een hulpwerkwoord dus hoef je geen hulpwerkwoord toe te voegen. Er staat has omdat Mary een she is.  Antwoord: Has Mary got a lunch break at 11:10? c) Farida and Lennon is meervoud dus make. Make is geen hulpwerkwoord dus voeg je ‘do’ toe.  Antwoord: Farida and Lennon do not always make their homework together. Farida and Lennon don’t always make their homework together.  d)  Today’s subjects is je onderwerp en meervoud. Are is een vorm van het hulpwerkwoord to be.  Antwoord: Are today’s subjects quite boring?  e)  get is geen hulpwerkwoord dus moet je ‘do’ toevoegen  Antwoord: They don’t/do not get to see their friends all the time.   Tip: Kijk eerst of de zin ontkennend of vragend gemaakt moet worden. Kijk daarna wat de persoonsvorm in de zin is. Is dit een hulpwerkwoord? Zo ja, gebruik die. Zo nee, voeg do/does toe. Tip 2: Dagen zijn met een hoofdletter Tip 3: Maths schrijf je altijd in het meervoud.    (a)  Hebben zonder got is geen hulpwerkwoord dus deze moet je ‘do’ toevoegen. Antwoord: Do we have art the first hour?  (b)   Zij is hier meervoud. Na into (een voorzetsel) krijg je het werkwoord met -ing (hanging). Antwoord: They are into hanging out together.  (c)  Is komt van het werkwoord to be en is een hulpwerkwoord. Bij bezit van personen krijg je ‘s. Antwoord: Is this your sister’s third music lesson?  (d)  vinden is geen hulpwerkwoord dus moet je ‘do’ toevoegen. Antwoord: I do not think the extracurricular activities of my school are dull. (e)  to be is een hulpwerkwoord dus komt deze vooraan in de zin na het vraagwoord. Antwoord: Why is French your least favourite subject?    (a)  SVOPT  Antwoord: I am crazy about dance.  (b)  Wanneer je de tijd vooraan in de zin zet, krijg je daarna een komma. Je gebruikt dit alleen als je de nadruk wilt leggen op de tijd.  Antwoord: They do fun things at school every summer. Every summer, they do fun things at school.  (c)  SVOPT  Antwoord: We enjoy visiting our grandparents in the weekends.  (d)  like is je persoonsvorm in de bevestigende zin, dit wordt does not like in de ontkennende zin. Antwoord: Kate does not like to go by bus.  (e)  Na je vraagwoord Why krijg je het hulpwerkwoord, daarna het onderwerp en dan de rest van de zin.  Antwoord: Why are Sam and Hayat writing in their notebook?