Libre Service Junior A+B (oude editie) - Unité 4 - Santé oefentoetsen & antwoorden

a) ça gratte= het jeukt b) le ventre= de buik c) se concentrer= zich concentreren d) la fracture= de breuk e) le poignet= de pols f) oser= durven g) bouger= bewegen h) terrible= verschrikkelijk  a) Si tu manges trop de chips et de chocolat, tu vas grossir/refuser: grossir: dik worden b) Il est déjà tard, il faut aller se coucher/se faire du souci: se coucher: gaan slapen c) Demain on doit se lever/se sentir à 7 heures: se lever: opstaan d) Excusez-moi madame, je peux vous poser une question/le conseil?: une question: een vraag e) Mon frère est embêtant! il se moque/a peur toujours de moi: se moque: lacht (me) uit a) Wat kan ik voor u doen? Qu’est-ce que je peux faire pour vous? b) Heeft u koorts? Vous avez de la fièvre? c) Ik voel me helemaal niet goed. Je ne me sens pas bien du tout. d) Neem twee keer per dag een tablet. Prenez un comprimé deux fois par jour. e) Ik heb kou gevat. J’ai attrapé un rhume. f) Ik weet nog niet of ik zal komen. Je ne sais pas encore si je vais venir. a) lopen marcher b) medicijnen médicaments c) genezen guérir d) afvallen perdre du poids e) lang longtemps f) zich stoten se cogner g) in vorm zijn être en forme h) de verwonding la blessure i) niezen éternuer j) dokterspraktijk cabinet médical a) je vends b) tu vends c) il, elle, on vend d) nous vendons e) vous vendez f) ils, elles vendent Tip: zoek liedjes op over de werkwoorden op Youtube om ze makkelijker te leren! a) Doet het pijn aan de voet? Vous avez mal au pied? b) Ik heb pijn aan de buik. J’ai mal au ventre. c) Heeft u een medicijn tegen hoofdpijn? Vous avez un comprimé contre le mal de tête? d) Hij heeft zijn enkel gestoten. il s’est cogné la cheville. a) Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord, je gebruikt bij: je : me tu: te il, elle, on: se nous: nous vous: vous ils, elles: se b) Wederkerende werkwoorden worden in de voltooide tijd vervoegd met het hulpwerkwoord: être c) Jij voegt dus bij het voltooid deelwoord een: e bij vrouwelijk s bij meervoud es bij vrouwelijk meervoud a) Pour perdre du poids, il faut manger moins et faire du sport. b) je dois aller à la pharmacie pour acheter mes médicaments. c) J’ai attendu le bus pendant longtemps, il était en retard. d) Tu préfères marcher ou prendre la voiture pour aller en ville? e) J’ai de la fièvre et je tousse, je vais appeler le dokterspraktijk. f) Attention! tu vas te cogner contre l’armoire. g) Je n’arrête pas d’éternuer, je crois que j’ai la grippe. h) Ne t’inquiètes pas, prends tes médicaments et tu vas vite guérir. a) Qu’est-ce que tu attends ? b) Je descends du bus dans cinq minutes. c) Nous avons entendu un bruit bizarre d) Ils ont vendu leur voiture. e) Il a répondu vite à mes mails. f) Il perd tous ses matchs de foot. a) Nous nous levons toujours très tôt. b) Tu te trompes, c’est faux. c) Je me suis couché( e) à neuf heures. d) Sarah s’est entraînée pour le match. e) Vous vous amusez bien? f) Elles se présentent à leur prof.  Tip: Om de wederkerende werkwoorden op de juiste manier te vervoegen moet je de wederkerende voornaamwoorden uit jouw hoofd leren. Bijna alle wederkerende werkwoorden zijn regelmatige werkwoorden op -er, je gebruikt dus de uitgangen van -er.