Libre Service Junior A+B (oude editie) - Unité 7 - C'est la fête! oefentoetsen & antwoorden

a) le calendrier het kalender b) janvier januari c) le muguet het lelletje-van-dalen d) la soirée de avond e) Pâques Pasen f) le voeu de wens g) civil burgerlijk a) Mon anniversaire est le 25 soudain/septembre: septembre: september b) Sa saisons préférée est le printemps/novembre: le printemps: de lente c) Pour le dessert, ma mère a fait une sucreries/galette: galette: taart d) Pour le réveillon/souhaiter, nous allons chez mamie: réveillon: kerst- of oudejaarsmaaltijd e) Le 26 décembre matin nous déballons/sapin les cadeaux: déballons: uitpakken a) Kan ik hier zitten? Je peux m’asseoir ici? b) Heb je het naar je zin op ons feest? Tu te plais à notre fête? c) Kun je mij een bord geven alsjeblieft? Tu peux me passer une assiette, s’il te plait?  d) Je kunt op ons rekenen. Tu peux compter sur nous. e) Graag voor 8 juli bevestigen. Merci de confirmer avant le 8 juillet. f) Ik kom zaterdagavond langs om je  cadeau te brengen. Je passe t’apporter ton cadeau samedi soir. a) de rector le principal b) de datum la date c) de achtbaan le grand huit d) ophangen accrocher e) ga je gang vas-y f) eten manger g) contact opnemen met contacter h) informatie information i) cadeau cadeau j) nog niet ne … pas encore a) je viens b) tu viens c) il, elle, on vient d) nous venons e) vous venez f) ils, elles viennent g) Het voltooid deelwoord van venir is : venu a) Combien de personnes vas-tu inviter? b) Comment est-ce que tu viens à la fête? c) Quand est-ce que vous partez en vacances? d) Où sont les fourchettes? a) Wat wil je erbij eten? Qu’est-ce que tu veux manger avec? b) Kun je mij een mes aangeven alstublieft?             Tu peux me passer un couteau s’il te plait? c) Zij wordt uitgenodigd voor een barbecue.             Elle est invité à un barbecue. a) Een lijdend voorwerp kun je vervangen door: le la, l’,of les. b) Als het lijdend voorwerp  vrouwelijk is, kies je: la. mannelijk is, kies je: le met een klinker of een h begint, kies je: l’ meervoud is, kies je: les c) Het persoonlijk voornaamwoord staat voor de persoonsvorm. a) Dans le parc de loisirs, je vais toujours dans le grand huit. b) Tu veux bien accrocher ce tableau au-dessus du lit? c) Ce soir nous allons manger dans un nouveau restaurant. d) Tu veux ce morceau de gâteau? vas-y! e) Je vais acheter un … pour l’anniversaire de ma copine. f) Je ne sais pas encore si je peux venir à la fête. g) Le principal de notre collège est très sévère. h) Si vous avez des questions, vous pouvez contacter la réception. a) Tu viens à quelle heure? b) Je viens à huit heures. c) Nous sommes venu(e)s ensemble. d) Elle vient en voiture. e) Vous êtes venu(e)(s) en train? f) Elles viennent demain. a) - Tu connais cette fille? - Non, je ne la connais pas. b) - Tu as mes clés? -Oui,  je les ai. c) - Tu vois ce garçon? - Oui, je le vois. d) - Vous aimez ce film? - Non, nous ne l’aimons pas. e) - Tu entends les enfants? - Oui, je les entends. f) - Vous avez acheté le pain? - Oui, nous l’avons acheté. Tip: Om de antwoorden juist te formuleren volg deze stappen: Stap 1: Kijk eerst naar het lijdend voorwerp dat je moet vervangen en bedenk welke vorm je dan nodig hebt: le, la of les. Stap 2: Denk dan na hoe je het antwoord moet formuleren, let er op dat de persoonsvorm aangepast moet worden Stap 3: Kijk nog goed of de persoonsvorm met een klinker of een h begint, dan verandert le en la in l’ Stap 4: als je een ontkenning moet gebruiken is de volgorde: ne + persoonlijk voornaamwoord + persoonsvorm + ontkenning