Neue Kontakte 7e ed deel A+ B - Hoofdstuk 1 - Ich oefentoetsen & antwoorden

a) die Schweiz (veel landen hebben in het Duits een lidwoord erbij. Net zoals we in het Nederlands zeggen “de” Verenigde Staten, “het” Verenigd Koninkrijk of -in het Frans- “la” France. In het Duits komt dat nog veel vaker voor.)  b) null (denk aan de dubbele L aan het eind) c) wo d) die Straße e) alt f) die Telefonnummer g) fünfzehn a) de zus b) mooi c) de mensen (die Leute = altijd meervoud → die Leute SIND nett) d) dat vind ik leuk (het/dat bevalt mij) a) groot b) dat vind ik leuk / dat bevalt me c) heten d) waarvandaan e) twaalf a) die Schwester b) sein c) schon  d) das gefällt mir (die zit er nu wel in!) a) alt b) heten c) die Niederlande (ook weer een landennaam mét bijbehorend lidwoord - net als in het Engels en Frans: the Netherlands / les Pays Bas.) d) die Woche e) schön (denk aan de umlaut, want SCHON en SCHÖN zijn verschillende woorden). f) spelen g) die E-Mail-Adresse (3 x een hoofdletter EMA) h) tien a) drei b) sieben c) zwei d) elf e) eins f) dreizehn g) neunzehn a) die Adressen  b) die Jahre c) die Nummern (die Telefonnummern) a) was b) woher c) wie d) wer e) wo a) Hoe heet jij? b) Ik kom uit Nederland. c) Waar kom jij vandaan? Waarvandaan kom jij? d) Mijn woonplaats is ….. (der Ort = de plaats, vergelijk het Nederlandse “oord”. e) Komt hij uit Oostenrijk? (Österreich - met dubbel RR in het midden) a) Mein Name ist ….. (Mein Name  = er   ist) b) Wie alt bist du? c) Was ist deine Telefonnummer (deine Telefonnummer = sie ist) d) Meine E-Mail-Adresse ist …. (meine/die E-Mail-Adresse = sie ist) a) Oostenrijk b) wonen c) twintig d) dat vind ik leuk e) al In deze landen is Duits een officiële taal. Hier wordt Duits gesproken. Sie met hoofdletter betekent “u”, sie met een kleine letter betekent “zij” (enkelvoud of meervoud). Sind sind Sie nett?  =  Bent u aardig? sie ist nett = ze is aardig sie sind nett = ze zijn aardig. a) Zijn zij 22 jaar oud? b) Bent u 22 jaar oud? a) ich bin b) du bist c) er/sie/es ist d) wir sind e) ihr seid f) sie sind g) Sie sind a) sie  of    es  of   er b) wir   of     sie c) du d) Sie e) ich a) sie sind b) ihr seid c) sie ist d) du bist e) er ist f) Sie sind g) ich bin h) es ist i) wir sind a) sie  (of Sie omdat het aan het begin van de zin staat) b) er c) sie (meervoud) d) wir (mijn zus + ik = wij) a) ich bin b) wir sind c) du bist d) ihr seid e) er/sie/es ist f) sie sind g) Sie sind a) woher  b) wie c) wo d) was (er wordt in het antwoord verteld over een boek, een ding. Daarom kies je hier “wat” = was) e) wer (er wordt in het antwoord verteld over de docent, een mens. Daarom kies je hier "wie” = wer) a) Sie (sind ⇒ wir/sie/Sie: de vraag wordt gesteld aan meneer Meier, die wordt met de u-vorm aangesproken) b) ihr (seid ⇒ ihr. Je spreekt 2 meisjes aan, dat doe je met “jullie” / ihr) c) ich (bin ⇒ ich) d) du (wohnst ⇒ du. Je spreekt 1 meisje aan, dat doe je met "jij” / du; je kunt het ook herkennen aan wohnst - uitgang -st hoort bij du) e) sie (dit verwijst naar de grootouders, meervoud zij) Tip: onderstreep het werkwoord. Vaak zie je dan meteen welke persoon erbij hoort a) Name b) woher c) schön d) E-Mail-Adresse a) Telefonnummer (of Handynummer) b) Österreich / der Schweiz ( of Europa) c) Jahr d) oft (Er zijn meer mogelijkheden: gern / regelmäßig / fast täglich) a) Wie geht es dir? b) Wie ist dein Name? Wie heißt du? Was ist dein Name? c) Wo wohnst du? Tip: Als je zelf een vraag stelt, begin je meestal met  een w-woordje. a) Meine Telefonnummer ist 039-253955. b) Ich bin dreizehn Jahre alt. c) Ich wohne an der Lindelaan 23 in Haarlem. Tip: Als je zelf iets over jezelf moet vertellen/zeggen, begin je de zin vaak met “ich”, “wir” of “mein”