Paso Adelante 2 - Capítulo 4 - De aventura en Perú oefentoetsen & antwoorden

a) het avontuur (4.1, A+B) b) el pez (4.4, C) c) de papegaai (4.2, C) d) el león (4.4, C) e) ongeveer (4.2, C) f) de hoogte (4.2, C) g) la isla (4.4, F+G+H) h) ongelooflijk (4.3, F+G+H) i) reír/ reírse (4.4, F+G+H) j) un poco (4.4, A+B) k) het (wandel)pad (4.3, F+G+H) l) wat saai! (4.1, A+B) m) meten, lang zijn (4.2, C) n) de kip (4.2, C) o) spontaan (4.1, A+B) p) blijven (4.3, F+G+H)   a) Heb je plannen voor het weekend? (E) b) Wat ben je aan het doen? (J) c) ¿Cómo es tu novia? (E) d) ¿Ya has visto un mono? (J) e) Wanneer is het feest? (E) f) Tot wanneer blijf je? (J) g) Sí, quiero ir a la fiesta de un amigo. (E) h) Estoy viajando por Perú. (J) i) Ze is heel intelligent, eerlijk en sportief. (E) j) Nee, maar ik heb wel een alpaca gezien. (J) k) La fiesta es mañana, en la playa. empieza a las dos. (E) l) Me quedo hasta el domingo. / Vuelvo a casa esta tarde. (J)   a) Als je kunt vragen: ¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuándo? of ¿Cómo? die laatste alleen als het om een eigenschap van iets of iemand gaat. (D) b) Bij de ik-, jij-, hij/zij/u- en zij-meervoud-vorm vindt een klinkerwisseling plaats. (G) c) Als iets aan de gang is, of dat je ermee bezig bent. (I)   a) Repito b) Repites c) Repite d) Repetimos e) Repetís f) Repiten a) Deze zin kan je vrij verzinnen, als er maar een vorm van het werkwoord ser in staat. (D) b) Deze zin kan je vrij verzinnen, als er maar een vorm van het werkwoord estar in staat. (D) c) pides, ríes, mides. (G) d) Een voorbeeld zou zijn: estoy trabajando. Als je maar twee werkwoorden hebt staan, een vorm van het hulpwerkwoord estar, en de gerundio moet op -ando eindigen. (I) Tip: a+b) Leer de verschillen tussen ser en estar goed uit je hoofd. Zo weet je altijd wat je moet gebruiken.  d) Vergeet niet bij de gerundio dat het altijd moet bestaan uit twee delen: het hulpwerkwoord estar dat je moet vervoegen, en de gerundio die altijd onveranderd blijft.    a) Es : Je beschrijft een eigenschap van een fiets, in dit geval een kleur. b) Están : Je kunt vragen ¿Dónde?; in de tuin.  c) Son : Je kunt vragen wat María en Carmen van jou zijn,  in dit geval je beste vriendinnen. d) Soy : Je beschrijft een eigenschap van iemand, van jezelf.  e) Estamos : Je kunt vragen ¿Dónde?; in het centrum van de stad.  a) Está pensando Stap 1: el niño staat gelijk aan él, dus gebruik je die vorm van het werkwoord: está Stap 2: de gerundio van pensar is pensando.  b) Están bebiendo Stap 1: Las chicas staat gelijk aan ellas, dus gebruik je die vorm van het werkwoord: están.  Stap 2: de gerundio van beber is bebiendo.  c) Estamos jugando Stap 1: nosotros staat al in de zin, dus gebruik je deze vorm van het werkwoord: estamos Stap 2: de gerundio van jugar is jugando. d) Estáis comiendo  Stap 1: vosotros staat al in de zin, dus gebruik je deze vorm van het werkwoord: estáis.  Stap 2: de gerundio van comer is comiendo.  e) Está dando Stap 1: El profesor staat gelijk aan él, dus gebruik je deze vorm van het werkwoord: está.  Stap 2: de gerundio van dar is dando. Tip: Vergeet nooit dat een gerundio uit twee delen bestaat: het hulpwerkwoord estar dat vervoegd moet worden en de gerundio zelf.     a) Es Stap 1: Je kunt vragen: ¿Cuándo? Stap 2: La fiesta is het onderwerp van de zin, dat kan je vervangen door él, dus gebruik je de derde vorm van het werkwoord ser: es. b) Es Stap 1: Je vraagt naar een eigenschap van iemand (De wiskundedocent is Engels). Stap 2: La profesora is het onderwerp van de zin, dat kan je vervangen door ella, dus gebruik je de derde vorm van het werkwoord: es.  c) Soy Stap 1: Het woord cuando staat al in de zin, dus gebruik je een vorm van het werkwoord ser.  Stap 2: Yo staat in de zin, dus gebruik je de eerste: soy.  d) Es Stap 1: Je beschrijft een eigenschap van een plek. Stap 2: Machu Picchu is het onderwerp van de zin, dat kan je vervangen door él, dus gebruik je de derde vorm van het werkwoord: es. e) Está Stap 1: Je kunt vragen: ¿Dónde? Dus gebruik je een vorm van het werkwoord estar.  Stap 2: Machu Picchu is het onderwerp van de zin, dat kan je vervangen door él, dus gebruik je de derde vorm van het werkwoord: está.    a) Pides Stap 1: In de zin staat al tú, dit is het onderwerp. Stap 2: Vul de tweede vorm van het werkwoord pedir in de zin.  b) Repite Stap 1: El profesor is het onderwerp van de zin en kan je vervangen door él/hij. Stap 2: Gebruik daarom de derde vorm van het werkwoord. c) Ríen Stap 1: Mis amigas is het onderwerp van de zin en kan je vervangen door ellas/zij-mv.  Stap 2: Gebruik daarom de zesde vorm van het werkwoord.  d) Elijo Stap 1: In de zin staat al yo, dit is het onderwerp. Stap 2: Gebruik daarom de eerste vorm van het werkwoord.  e) Mide Stap 1: Mi hermano mayor is het onderwerp van de zin en kan je vervangen door él/hij. Stap 2: Gebruik daarom de derde vorm van het werkwoord.  Tip: Alleen de ik, jij, hij/zij/u en zij-mv vormen hebben een klinkerwisseling, de overige vormen niet.