Think 1 (A2) - Hoofdstuk 1 - Having fun oefentoetsen & antwoorden

a) riding a bike b) to enjoy c) exercise d) doing homework e) tidying up  f) to collect things g) to keep a pet h) to have a problem i) to have a good time   a) douchen b) druk c) vreemd d) positief e) iets niet uit kunnen staan f) de tijd doorkomen / de tijd doden g) handtekeningen verzamelen h) piano spelen i) kruiswoordpuzzel    a) cooking b) to have a rest c) to write a poem d) to play computer games / to play on-line games   a) Er komt een -s of -es achter het werkwoord. -es komt achter een werkwoord dat eindigt op -s/-sh/-ch/-x/-z b) Je plakt er -ing achter. Als het werkwoord eindigt op een -e, dan vervalt de -e a) go Het onderwerp is I, dan gebruik je het hele werkwoord. Er verandert dus niks aan het werkwoord. b) drink Het onderwerp is we, dan gebruik je het hele werkwoord. Er verandert dus niks aan het werkwoord. c) watches Het onderwerp is she. Daarom komt er dus een -s achter het werkwoord. Omdat het werkwoord eindigt op -ch, komt er -es achter. d) plays Het onderwerp is the dog, dat is een het. Daarom komt er dus een -s achter het werkwoord. e) do Het onderwerp is Wes and Sam (twee personen, dus meervoud), dan gebruik je het hele werkwoord. Er verandert dus niks aan het werkwoord. f) is Het onderwerp is Susan. Dat is een zij. In dit geval is het werkwoord be (am/are/is), bij zij is het dus is. g) meet Het onderwerp is you, dan gebruik je het hele werkwoord. Er verandert dus niks aan het werkwoord.   a) Do you play Bij een vraagzin komt eerst het hulpwerkwoord, in dit geval do, want het onderwerp is you. Daarna komt het onderwerp, en daarna het werkwoord. Je gebuikt altijd het hele werkwoord als er al do is gebruikt. b) don’t watch Om een zin negatief te maken voeg je don’t/doesn’t toe. In dit geval don’t want het onderwerp is I. Aan het werkwoord zelf verandert er niks. c) Does she like Bij een vraagzin komt eerst het hulpwerkwoord, in dit geval does, want het onderwerp is she. Daarna komt het onderwerp, en daarna het werkwoord. Je gebuikt altijd het hele werkwoord als er al does is gebruikt. d) prefers Dit is een bevestigende zin. Het onderwerp is Tom, dat is een hij. Daarom komt er dus een -s achter het werkwoord. e) doesn’t play Om een zin negatief te maken voeg je don’t/doesn’t toe. In dit geval doesn’t want het onderwerp is he. Aan het werkwoord zelf verandert er niks.   a) Do I always sleep at ten o’ clock? Een vraagzin in de present simple begin je met do/does. In dit geval gebruikt je do want het onderwerp is I. Daarna voeg je de rest van de zin weer toe.  b) They don’t often read a book. Voor de adverb of frequency (often) voeg je don’t/doesn’t toe. In dit geval don’t, want het onderwerp is they. c) My mum doesn’t visit us often. Omdat de adverb of frequency (often) achteraan in de zin staat, voeg je don’t/doesn’t toe voor het werkwoord. In dit geval is het doesn’t, want het onderwerp is my mum. Let op: het werkwoord wordt weer het hele werkwoord, er mag dus geen -(e)s meer achter geplakt zijn! d) Does he sometimes tell us funny stories? Een vraagzin in de present simple begin je met do/does. In dit geval gebruikt je does, want het onderwerp is he. Daarna voeg je de rest van de zin weer toe. LET OP: het werkwoord wordt weer heel, dus er komt geen -(e)s achter het werkwoord!!! e) My sisters don’t go to the mall twice a week. Omdat de adverb of frequency (twice a week) achteraan in de zin staat, voeg je don’t/doesn’t toe voor het werkwoord. In dit geval is het don’t, want het onderwerp is my sisters (meervoud)  f) Do cars have wheels? Een vraagzin in de present simple begin je met do/does. In dit geval gebruik je do, want het onderwerp is cars (meervoud). Daarna voeg je de rest van de zin weer toe.    a) writing write eindigt op een e, die vervalt als je er -ing achter plakt. Daarom wordt het dus writing. b) reading c) drinking d) eating e) playing Tip: als je in de zin like/hate/prefer/can’t stand/enjoy etc ziet staan, dan vervoeg je het werkwoord daarna met -ing.   Eigen antwoord. Let wel: bij het werkwoord be (am/are/is) komt de adverb NA het werkwoord, bij andere werkwoorden komt het VOOR het werkwoord. Phrases komen (every week/twice a week etc) aan het begin of eind van de zin.   a) Tania b) Kelly c) Kelly d) Sarah e) Tania f) Kelly g) Sarah