Tijd voor Geschiedenis - Hoofdstuk 3 - Egypte, land van de Nijl oefentoetsen & antwoorden

  a) Eenheidsstaat (3) : Land dat bestuurd wordt vanuit 1 plaats en waar overal dezelfde regels gelden. b) Agrarische samenleving (2) : Maatschappijvorm waarin landbouw het middel van bestaan is. Extra info: Landbouw bestaat uit akkerbouw (bijvoorbeeld verbouwen van graan en groenten) en veeteelt. c) Polytheïsme (4) : Godsdienst waarin meerdere goden worden vereerd. Extra info: Het woord is afgeleid van de Griekse woorden: ‘poly ’(=veel) en ‘theos’ (=god) d) Mummificering (4) : Het balsemen en inwikkelen van een lijk zodat het intact blijft. Extra info: Balsemen is het inwrijven met oliën en kruiden. Door mummificering blijft een dood lichaam goed geconserveerd. (bewaard). e) Agrarisch-stedelijke samenleving (2) ; Maatschappij waarin de landbouw het belangrijkste middel van bestaan is, maar waar steden een belangrijke functie hebben. f) Staat (3) : Land met duidelijke grenzen en een duidelijk bestuur. g) Alleenheerser (3) : een bestuurder die alle macht heeft. h) Aanzien (2) :  Hoe iemand is in de ogen van anderen. Extra info: Het aanzien van iemand wordt o.a. bepaald door zijn rijkdom, macht, capaciteiten, karakter. i) Sociale laag (3): Een bepaalde bevolkingsgroep in een samenleving. Extra info: Tot welke sociale laag je hoort hangt af van je beroep/functie, je rijkdom, je opleiding, je macht/invloed enz.  j) Slaven (3) : mensen die het bezit zijn van een ander, niet vrij zijn en geen rechten hebben.     a) Godsdienst waarin natuurverschijnselen als goden worden voorgesteld en vereerd. (4) : natuurgodsdienst. b) Graf in het oude Egypte. (4) ; piramide. Extra info: De piramide bestaat uit een vierkant bodemvlak waarvan de zijden naar boven toe in een punt samenkomen. In de piramiden werden farao’s begraven. c) Landbouw waarbij water via een door mensen aangelegd systeem op de akkers terecht komt. (2) : irrigatiesysteem Extra info: kunstmatige bevloeiing van akkers via aangelegde dammen, spaarbekkens, kanaaltjes en sluizen.       1 - e 2 - b 3 - a 4 - c 5 - d   Tip: Vraag je docent of je de extra informatie (schuingedrukt in de begrippenlijst) ook moet weten.      Egypte is voor een groot deel woestijn. Regen valt er weinig. en de verdamping is enorm. Je moet de gewassen vaak en regelmatig water geven. Daarvoor moet van elke overstroming (van de Nijl) water worden vastgehouden. Dat doen ze in uitgegraven reservoirs, achter aangelegde dammen en dijkjes. Van daaruit lopen kanalen en slootjes naar de akkers.    Tip: staan er in een tekst woorden die je niet begrijpt, zoals misschien ‘reservoir’  in deze tekst in je boek, vraag om uitleg aan je docent of….google.     1) Hij keurde alle wetten voordat ze werden ingevoerd.  2) Hij was de baas over zijn belangrijkste dienaren, de ministers die zijn besluiten uitvoerden. 3) Als opperrechter hield hij toezicht op de politie en de rechtbanken in het hele land. In bijzondere gevallen trad hij zelf op als rechter. 4) Hij was opperbevelhebber van het leger. daarmee beschermde hij het de grenzen van het rijk tegen buitenlandse invallen.   In de mythologie van de Egyptenaren draaide alles om de zonnegod Ra. De zon bracht leven omdat haar licht nodig was om de gewassen te laten groeien. Ook stond de zonsopkomst en zonsondergang symbool voor het leven en de dood.Bron: https://en.wikipedia.org   Het werk van de farao werd gezien als een bovenmenselijke prestatie. De organisatie van de staat en de irrigatielandbouw werkten perfect samen onder leiding van de farao Daarom dachten mensen dat de farao van   goddelijke oorsprong moest zijn. Priesters zorgden ervoor dat het gewone volk dit niet vergat. Als de farao als god werd gezien was hij nog machtiger.Tegen een god in verzet  komen durfde niemand in Egypte.      In het vruchtbare Nijldal was meer dan genoeg voedsel voor iedereen en dorpen groeiden uit tot steden. Dus ook aan de Nijl ontstond een agrarisch-stedelijke samenleving.     1) Hij moest zorgen dat een generaal van zijn leger niet zo sterk werd dat die zelf farao zou kunnen worden. 2) De positie van de farao was erfelijk. Bij zijn dood werd de farao meteen opgevolgd een familielid. Sommige familieleden wilden daarom de dood van een farao wel eens versnellen. De Egyptenaren zagen bovennatuurlijke krachten (b.v. het overstromen van de Nijl) als het werk van goden. Voor elk natuurverschijnsel was er een eigen god dat verklaart het begrip natuurgodsdienst. daardoor kenden de Egyptenaren veel goden en was hun godsdienst dus polytheïstisch. dit zie je terug in de afbeelding omdat daar verschillende goden zijn weergegeven. Tip: Vind je het leuk om wat meer te weten over Egyptische goden? Kijk dan hier: https://www.youtube.com & https://wikikids.nl