Trabitour 4e ed/ FLEX deel A + B - Kapitel 8 - Tierisch gut! oefentoetsen & antwoorden

a) de kameraad b) de aap c) blaffen d) de fokker e) de olifant f) de kip g) de neus h) schattig i) de vos j) de gift k) stom l) schuw m) milieuvriendelijk n) de aandacht o) de vleugel p) de muis Tip: Denk eraan dat je de zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter schrijft. Maak de umlaut op een letter duidelijk, die 2 kleine puntjes maken een word juist goed of fout. Vergeet het meervoud niet mee te leren! a) der Hund b) der Vogel c) dick d) krank e) die Füße f) versorgen g) die Zähne h) die Augen i) heutzutage j) der Hase k) das Kaninchen l) die Ameise m) der Feder n) der Körper o) die Natur p)  Angst haben vor …  Tip: Maak het jezelf niet te moeilijk bij zulke opdrachten. Maak eenvoudige zinnen met woorden die je kent, als je iets niet weet, probeer het dan anders te zeggen. Vergeet de hoofdletters niet bij zelfstandige naamwoorden. Als je iets moet kiezen, kies dan iets dat je zeker weet en goed kan schrijven, ook al is het niet zo, dat controleren ze echt niet. a) Ich habe Angst vor noem een makkelijk dier, Spinnen. b) Das Tier frisst nur Pflanzen. c) Ein Hund/Eine Katze ist mein Lieblingstier. d) Das Tier kann 30 Jahre alt werden. e) Ich habe einen Hund/eine Katze/eine Maus/einen Vogel/ein Kaninchen/ein Meerschweinchen/eFische. f) Ich habe ein Männchen. g) Ich kümmere mich um mein Haustier. h) Am liebsten hätte ich einen Hund/eine Katze/eine Maus/einen Vogel/ein Kaninchen/ein Meerschweinchen/eFische. i) Ich habe sie aus dem Tierheim. j) Die Katze ist sehr scheu. k) Das Tier kann schnell laufen. l) Der Eisbär schläft. Tip: op de wijs van vader Jacob zou kunnen zingen: mit nach bei seit (2x) von zu aus (2x) hebben derde naamval (2x) let dus op (2x)  a) mit= met b) nach= naar/na c) bei= bij d) seit= sinds e) von= van f) zu= naar … toe g) aus= uit PVNW 1e NV 3e NV ik ich mir jij du dir hij er ihm het es ihm zij sie ihr wij wir uns jullie ihr euch zij sie ihnen u Sie Ihnen mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud 1e naamval der die das die 3e naamval dem der dem den 4e naamval den die das die mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud 1e naamval ein eine ein keine 3e naamval einem einer einem keinen 4e naamval einen eine ein keine a) dies-, all-, jed-, solch-, welch- b) de bezittelijke voornaamwoorden c) als het onderwerp is, je kan het dan door HIJ vervangen. d) als het meerwerkend voorwerp is, je kan AAN/VOOR wie?  vragen. e) als het lijdend voorwerp is, je kan het dan door HEM vervangen. f) DUFOG, durch, um, für, ohne, gegen. Tip: Zorg dat je deze beide rijtjes goed kent, (en de 4de naamval er ook nog naast weet). Leer ze in een tabelletje. Let goed op de voorzetsels! a) er staat mit, dus 3de naamval, DICH. b) er staat um, dus 4de naamval, SIE c) er staat geen voorzetsel, ER. d) er staat geen voorzetsel, SIE. e) er staat von, dus 3de naamval, MIR. f) er staat geen voorzetsel, IHR. g) er staat für, dus 4de naamval, UNS h) er staat geen voorzetsel, SIE. i) er staat bei, dus 3de naamval, IHNEN (met hoofdletter) j) er staat geen voorzetsel, ES. k) er staat gegen, dus 4de naamval, MICH l) er staat mit, dus 3de naamval, UNS. Tip: De naamvallen komen steeds terug, bij elke zin die je maakt, heb je een lidwoord en/of bezittelijk voornaamwoord en/of persoonlijk voornaamwoord nodig. Als je geen spiekpapier mag gebruiken, zorg dan dat je het hele schema goed uit je hoofd kent. Schrijf het desnoods eerst op een los blaadje op, zodat je het dan kan gebruiken. Het is vaak handig om eerst te kijken of er sprake is van een meewerkend voorwerp. Daarna te kijken naar het onderwerp/lijdend voorwerp of de HIJ/HEM regel.  a) seinem Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2  VOOR wie? meewerkend voorwerp, dus derde naamval b) einer Stap 1 er staat bei Stap 2 derde naamval c) ihre Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 HIJ, onderwerp, dus eerste naamval d) der Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 HIJ, onderwerp, dus eerste naamval  e) unseren Stap 1 er staat ohne Stap 2 vierde naamval f) diesen Stap 1 er staat gegen Stap 2 vierde naamval g) einen Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 HEM, lijdend voorwerp, dus vierde naamval h) Ihrer Stap 1 er staat mit Stap 2 derde naamval i) alle Stap 1 er staat für Stap 2 vierde naamval j) ein Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 HEM, lijdend voorwerp, dus vierde naamval k) deiner Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 AAN wie? meewerkend voorwerp, dus derde naamval l) meinem Stap 1 er staat von Stap 2 derde naamval m) eine Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 HEM, lijdend voorwerp, dus vierde naamval n) den Stap 1 geen voorzetsel, dus ontleden Stap 2 HEM, lijdend voorwerp, dus vierde naamval