KERN Nederlands 1e ed - Onderdeel Schrijfvaardigheid C1 t/m C5 - oefentoetsen & antwoorden

Framing is het gebruik maken van de kracht van woorden om anderen te overtuigen van je standpunt. Hierbij kies je heel bewust woorden die een bepaald beeld en gevoel oproepen bij een onderwerp. Meestal wordt hierbij een vergelijking of een metafoor gebruikt.    1) De hoofdpersoon heeft een doel, wens of probleem. 2) Hij moet hiervoor in actie komen. 3) Hij ondervindt weerstand. 4) Hij krijgt hulp of bescherming. 5) Hij nadert zijn doel, maar het blijft spannend. 6) Hij bereikt zijn doen, lost het probleem op of overwint. Soms loopt het ook niet goed af. 7) Zijn leven is veranderd.   Bij een personaal perspectief zie en beleef je het verhaal door de ogen van één personage, terwijl bij een auctoriaal perspectief de verteller alles weet en in de hoofden van alle personages kan kijken   De setting van een verhaal in de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt. Hierbij is het belangrijk dat de lezer zich er een goed beeld van kan vormen.   Parafraseren is het in je eigen woorden weergeven van wat iemand ongeveer gezegd heeft.  De politicus vond het budget van defensie veel te laag. Hij had dat kunnen zeggen, maar gebruikte bewust de woorden “schamele fooi” waarmee hij een negatief gevoel opriep en daarmee benadrukte dat hij het echt te weinig vond. Deze woorden geven door het oproepen van dat negatieve gevoel extra kracht aan zijn standpunt en het is daarom een vorm van framing.   De tekst op de achterkant van een boek moet de lezer aanzetten tot het lezen van het hele boek. Het moet de lezer prikkelen, uitdagen of nieuwsgierig maken. Als het hele plot hier zou staan, is die spanning weg. Vaak zal de schrijver stap 1 t/m 5 ‘weggeven’ op de achterkant van het boek, waarbij hij bij stap 5 zal zeggen: Zal het de hoofdpersoon lukken om zijn doel te bereiken? Daarmee prikkelt hij de nieuwsgierigheid van de lezer. Alleen door het boek te lezen krijgt de lezer duidelijkheid over stap 6 en 7 en ontdekt hij dus de hele plot.   Vooraf: ‘show’ is laten zien wat er gebeurt, ‘tell’ is vertellen wat er gebeurt. a) Show b) Tell c) Tell d) Show e) Show f) Tell   a) In een bos waarin wilde dieren wonen. In het bos staat een klein, oud huisje. Er gaat een pad naar dat huis toe. In het bos is ook een waterput. b) Snelle auto’s die door straten en over snelwegen rijden. Garages waar ze aan de auto’s sleutelen. Dure huizen. c) In de jungle, een regenwoud. In deze jungle leven veel wilde dieren.   a) Indirecte rede b) Indirecte rede c) Parafraseren d) Directe rede e) Parafraseren Door de digitale vooruitgang en en met name de opkomst van sociale media, is het voor mensen veel makkelijker geworden om hun mening te uiten. Feiten worden vervangen door meningen en nepnieuws komt steeds vaker voor. Manipulatie door framing wordt daar steeds vaker bij ingezet. Kennis van framing is belangrijk om nepnieuws van echt te onderscheiden en bestand te zijn tegen de beïnvloeding van anderen, zodat je je eigen mening kunt ontwikkelen en bepalen.   1) Een meisje, Roodkapje, wil iets lekkers brengen naar oma. 2) Ze moet door het bos wandelen om bij oma te komen. 3) Oma en Roodkapje worden opgegeten door een wolf. 4) Er komt hulp van een jager. 5) De jager redt Roodkapje en oma en ze zetten een val voor de wolf. 6) De wolf valt in een diepe put. 7) Roodkapje en oma zijn veilig. Roodkapje heeft geleerd op te passen als ze alleen door een bos loopt. Lukt het Roodkapje, die graag wat lekkers wil brengen naar haar om in het bos, om met hulp van de jager uit handen te blijven van de grote boze wolf?   a) De auctoriale verteller, oftewel de alwetende verteller. b) “Er was eens” zijn woorden die heel duidelijk een beeld van boven schetsen. Nog duidelijker wordt het met “Niemand wist…” en “Iedereen noemde…” Alleen een alwetende verteller kan weten wat iedereen of niemand weet, denkt of doet.  c) In oude geschriften, verhalen en sprookjes stond meestal het overbrengen van een les, boodschap of wijsheid centraal. Zo ook bij sprookjes. Een alwetende verteller is een soort god die boven alle gebeurtenissen staat, zonder discussie. Dit perspectief is dan ook het meest betrouwbaar en werd dus vroeger vooral als meest geschikt te zien voor een wijze les.    Hier zijn natuurlijk meerdere antwoorden mogelijk. Belangrijk is dat de omschrijving een goed en vooral zeer positief beeld geeft van de slaapkamer. Bijvoorbeeld: Op deze zolder is de vierde slaapkamer. Door twee grote dakramen komt er veel daglicht binnen. Deze slaapkamer is voorzien van een wastafels en alle benodigde aansluitingen. Met de ruime afmetingen is dit wellicht de grootste kamer van het huis. Roodkapje zei verbaasd dat oma zo’n grote oren heeft. De wolf antwoordde met een heel fijn, lief stemmetje dat hij haar daarmee beter kan horen. Roodkapje zei toen dat oma zo’n grote ogen heeft. De wolf antwoordde dat hij haar daarmee beter kan zien. Vervolgens zei Roodkapje dat oma een grote neus heeft. De wolf antwoordde dat hij haar daarmee veel beter kan ruiken. Als laatste zei Roodkapje dat oma zo’n grote mond heeft. Daarop reageerde de wolf dat hij haar daarmee beter kan opeten. Toen sprong de wolf uit het bed en at Roodkapje op.